A |
|
Aantrekken |
De periode waarin een pijler in bedrijf werd genomen.
Dit gebeurde door een speciale afdeling. Op de SM. Hendrik was dit de afd. M2 de zogenaamde "Sjilvend afdeling", omdat bijna de hele bezetting uit Schinveldenaren bestond, onder leiding van de opzichter Sjeng Dohmen. Waarschijnlijk is hier ook de bijnaam ”Oes Koel” ontstaan.
Na een paar weken, als alles funktioneerde, kwam dan de definitieve bezetting die de pijler tot zijn einde bemande.
|
|
ABWM |
Algemene Bond Werkers Mijn bedrijf. Neutrale vakbond van mijnwerkers. Was de tegenhanger van de KMWB, de katholieke bond. |
Acculamp |
Electrische lamp voorzien van accu.
Ze waren er in diverse modellen en uitvoeringen. De meest voorkomende was de petlamp, de lamp zat via een beugel op de helm en de accu werd aan de riem gedragen. Haar voorloper was de potlamp, die ergens neergezet of opgehangen most worden. Er waren ook potlampen met een rood glas, die gebruikt werden als signalering, bv. de op de laatste wagon van een kolentrein. Het hogere toezicht maakte vaak gebruik van een kleine platte lamp, die om een koordje om de nek gedragen werd.
|
|
Afblazen |
Persluchtleiding drukloos maken door de perslucht te laten ontsnappen. |
Afbouw |
Het begrip ”de afbouw” stond voor de eigenlijke winning van de steenkool. Dit kon op meerdere manieren gebeuren.
De oudste vorm, was dat de steenkool met een hak werd losgewrikt en door zg. slepers werd afgevoerd. Dit gebeurde in koppijlers, slechts een paar kompels werkten naast elkaar aan het kolenfront. De techniek bij deze primitiefste vorm van winning was dat de houwer gebruik maakte van de natuurlijke splijtvlakken, die in een kolenlaag aanwezig zijn.
Later werd de afbouwhamer ingevoerd. Dit was een pneumatische beitel. In een cilinder ging dmv. perslucht een zuiger snel op en neer, die zijn kinetische energie op een stalen beitel overbracht. De man-productie werd hierdoor enorm verbeterd. Een nadeel was de grote stofontwikkeling. Door de invoering van mechanische transportmiddelen, zoals de schudgoot en de transportband kon nu ook in een langspijler gewerkt worden. Dit betekende dat wel 50 tot 100 man tegelijkertijd in een kolenlaag samen aan de slag konden.
Beide vormen van afbouw (ontginning) gebeurden in zogenaamde handpijlers en het was zwaar en vies werk.
Na de 2de WO werd de half mechanische pijler ingevoerd. De koolwinning gebeurde hier door een schaaf die dmv persluchtcilinders tegen de kolenwand gedrukt werd en dmv van een lier heen en weer werd getrokken. De werkzaamheden van de kompel bestonden nu uit het bedienen van de aandrukcilinders en het roven (verwijderen) van het achterste bouwwerk en dit aan de voorkant opnieuw bouwen (plaatsen). Men noemde deze pijlers, de mechanische pijlers. Het werk was nog altijd zwaar en smerig.
Begin jaren 1960 werd geleidelijk aan het wandelend bouwwerk ingevoerd. In feite waren dit met elkaar verbonden, hydraulische cilinders, die zich zowel in verticale als in horizontale richting konden bewegen en de schaaf tegen het kolenfront drukten. De taak van de kompel was nu het bedienen van de apparatuur. De afbouw was hierdoor een heel stuk minder zwaar geworden, echter kort na de invoering werden de mijnen gesloten.
|
Afbouwhamer |
Zware pneumatische beitel. Werd omstreeks 1925 ingevoerd. (zie kolom hierboven).
Het grootste nadeel van de afbouwhamer was zijn stofproductie, veroorzaakt door de afgevoerde lucht. De aanvoerslang van de lucht was een hinderlijk en gevaarlijk onderdeel. Vooral op dagdienst als de werkruimte erg klein was, moest men heel oplettend zijn dat de slang niet gegrepen kon worden door, via het transportmiddel afgevoerde objecten. Dit kon van alles zijn; brokken kolen, stenen, houten balken, stijlen en kappen. Zware ongelukken, zelfs met dodelijke afloop, zijn hierdoor ontstaan. Minstens één keer per dienst (bij de aanvang) moest de afbouwhamer met olie gesmeerd worden. In mijn tijd waren er nog geen plastic capsules en we gebruikten een busje van de fornuispoets thuis, om de olie in mee te nemen. De busjes lekten altijd en het was een hele toer om je boterhammen olievrij te houden. Door het toezicht werd gecontroleerd of je een busje olie bij je had. Of je boterhammen nog eetbaar waren, was van minder belang. Bij herhaalelijk geconstateerd afwezig zijn van een oliebusje volgde een boete. Och, het was immers de goede ouwe tijd !
Later werden de afbouwhamers, om de stofontwikkeling tegen te gaan, uitgevoerd met een watersproeier. Dit betekende nog een slang extra en je werd bovendien kleddernat. Op middagdienst, als er minder toezicht was, stonden de sproeiers dus uit.
|
|
Afluchten |
Met een benzinelamp (Davylamp) controleren op de aanwezigheid van mijngas.
Omdat er in de ondergrondse werken altijs het gevaar was van ontsnappend mijngas, dat al in geringe concentraties gevaarlijk was, werd er regelmatig gecontroleerd op de aanwezigheid hiervan. Vooral op plekken waar niet voldoende luchtverversing was, steenfronten, inhammen ed. was de kans op aanwezigheid van mijngas of een te laag zuurstofgehalte niet denkbeeldig.
Om te controleren werd de vlam van de benzinelamp klein gedraaid en werd de lamp langzaam langs het plafond (mijngas is lichter dan lucht) bewogen. Bij aanwezigheid van mijngas ging de vlam dan hoger branden en kon aan de hand hiervan het percentage mijngas ingeschat worden. Een te laag zuurstofgehalte (meestal door de aanwezigheid van koolzuurgas) kon net boven de vloer gemeten worden. De vlam brandde dan lager of doofde helemaal.
|
Afrekening |
Definitieve betaling over de laatste maand. Per week (vrijdag's) werd een voorbetaling (voorschot) gedaan en een keer per maand werd alles verrekend en uitbetaald. |
Afslag |
De berg stenen die onstond na het schieten op een post.
Nadat eerst het werkpunt was veiliggesteld werd begonnen met het opruimen (opscheppen) van de afslag.
|
Afvoer(galerij) |
Een koolafdeling bestond uit drie delen, de toevoer(galerij), de pijler en de afvoer(galerij).
Via de afvoer werd de gewonnen steenkool uit de pijler, via transportband(en) naar de laadkast gevoerd, die ze uiteindelijk in de kolenwagens stortte.
|
Afvoerband |
Transportband in de afvoer |
Akkoord |
Het akkoord was de overeengekomen te leveren prestatie, tussen enerzijds het bedrijf en anderzijds de ondergrondse werkgroep of afdeling.
Voor de 2de WO was er een persoonlijk man-akkoord. Dit werd als zeer onrechtvaardig en mensonwaardig ervaren. Daarna kwam er een groepsakkoord, dat gold voor een gehele wergroep. Het nadeel hiervan was dat de zwakke broeders geweerd cq. uit de groep gewerkt werden. Het zg. kompelgevoel, waarover tegenwoordig vaak zo hoog wordt opgegeven is gewoon een nostalgische fantasie. De kompel dacht hoofdzakelijk aan zijn eigen te kunnen verdienen beloning.
|
AMF |
Agemeen Mijnwerkers Fonds. De ziekte-zorgverzekering voor de mijnwerkers |
Anton |
Naam van een bekende koollafdeling op de SM. Hendrik. |
Antraciet |
Huisbrandkool met een gasgehalte kleiner dan 10% |
Atlas |
Merknaam van een type boorhamer en afbouwhamer |
B |
|
Badknecht |
Persoon belast met werkzaamheden in een badlokaal. In de beambtenbaden poekelde (rug wassen) hij de opzichters |
Badlokaal |
Grote ruimte waarin de kompel zijn dagelijks plunje uittrok en zijn werkleding aantrok, voordat hij ondergronds ging. Nadat hij bovenkwam, ging hij eerst in de doucheafdeling douchen en trok daarna weer zijn dagelijkse kleding aan. De mijnkleding werd aan een haak gehangen, die vervolgens via een ketting aan het plafond getrokken waerd. Tijdens zijn verblijf ondergronds hing zijn dagelijks plunje aan de haak, aan het plafond. Middels een hangslot kon hij zijn haak afsluiten. |
Bandgalerij |
Galerij (gang) waarin een transportband het vervoermiddel is. |
Barbara |
De heilige Barbara was de schutspatroon van de mijnwerkers. In iedere mijn stond er wel ergens een beeldje van haar. Op 4 december werd ieder jaar haar naamfeest gevierd. De mijn gaf daarvoor een extra dag verlof. |
Beambte |
Iemand, die niet meer tot de arbeidersklasse behoorde. Je had ze zowel ondergronds als bovengronds en ze hadden een administratieve of controlerende funktie.
Ondergronds voerden ze de titel ”Opzichter” ze mochten niet als kompel worden aangesproken en waren herkenbaar aan een krijtwit pak en een messingen benzinelamp. Ze hadden de macht en konden kompels beboeten of belonen. Tegenspraak werd niet geduld.
De directie van de mijnen wilde niet dat beambten en arbeiders amicaal met elkaar omgingen en verbood hen cafébezoek. Daarvoor in de plaats hadden de beamten als ontmoetingsplaats hun beambtencasino.
|
Beientransporteur |
Kettingtransporteur van het merk Beien. Was de opvolger van de tansportband in de pijler. Was minder storingsgevoelig en het brandgevaar door dit transportmiddel was nagenoeg nul. Het nadeel was dat het na twee kooldiensten (dag- en middagsjiecht) op de daarop volgende nachtdienst helemaal uit elkaar gehaald moest worden en verplaatst naar het kolenfront en daar weer gemonteerd moest worden. Het was een gevaarlijk ding en de kompel moest er altijd op bedacht zijn dat hij niet gegrepen werd door iets wat er door getransporteerd werd. |
Benzinelamp |
Ook wel Davylamp genoemd, was de eerste lamp ondergronds, die bij deskundig gebruik veilig was mbt ontploffingsgevaar. Omdat tijdens de Eerste Wereldoorlog gebrek was aan benzine werd de electrische acculamp ingevoerd. De benzinelamp werd daarna alleen nog maar gebruikt als veiligheidslamp om de aanwezigheid van mijngas of koolzuurgas vast te stellen. Was ook een statussymbool voor de toezichthouders, die hier graag mee pronkten. |
|
Berg en bergslag |
Op sommige mijnen gebruikte men het Duitse woord ”Berg” voor het dak.
Bergslag was haaks tussen dak en vloer. De bouwen (stutten) in de pijler moesten bergslag gezet worden. Gegeven het feit dat de meeste pijlers niet horizontaal liepen, stond dus alle bouwwerk scheef. Door bergslag te bouwen konden de stijlen wel de meeste druk opvangen. De stijlen in een pijler werden bovendien met een kleine voorsprong gezet om de zijdelingse druk van de kolenwand te kunnen opvangen. |
|
Bergmanspremie |
Aanwezigheidspremie van fl. 2,50 voor iedere volledige, ondergronds gewerkte dienst. Voor de bovengrondse arbeiders bedroeg deze premie slechts fl 1.- per dag. Het was een van de resultaten van de ”Langzaam-aan-aktie” in 1957.
In de praktijk leverde het vreemde situaties op. Mijnmeters werkten meestal slechts 6 uren ondergronds maar ontvingen wel de gehele premie. Nog bonter was het bij de opzichters en het hoger personeel. Deze hoefden slechts een beperkt aantal malen per maand ondergronds te gaan om de gehele premie te ontvangen. Dit konden ze natuurlijk niet laten lopen en zo zag je op zaterdagen (korte dienst) de Bedrijfsmijnmeter met in zijn kielzog de twee hoofdopzichters en een stelletje meesteropzichters een wandelingetje ondergronds maken om te cashen. Och, wat was dat toch een mooie tijd ... ! De heren en de koempel(slaven)
|
Betje |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik. Dit was meestal een steile pijler. |
Bevaren |
Afkomstig uit de Duitse taal. Een ”Fahrsteiger” was daar de man die de kompels inspecteerde en controleerde.
In de Limburgse mijnen kwam de afdelingsopzichter meestal halverwege de dienst op inspectie door de pijler. De kompels aten dan gedurende een kwartiertje een boterham en dan kon hij hen zonodig aanwijzingen geven. |
Bezetten |
De boorgaten op een steenpost van de dynamietladingen voorzien en verder klaarmaken om te schieten. |
Bezetting |
De totale hoeveelheid springstof in de boorgaten op een steenpost of het aantal kompels op een werkplek. |
BFM |
Beambten Fonds Mijnstreek. Ziekte-zorgverzekering voor de beambten. |
Biels |
Dwarsligger onder het spoor. Werd ook veelvuldig gebruikt om een blokkenpijler te maken. |
Blaaspijler |
Pijler waarvan de vulling bestond uit blaasstenen.
Normaal in een handpijler was, dat na twee kooldiensten er een omleg- en roofploeg op nachtdienst kwam om de Beientransporteur om te leggen en de achterste stijlen (stutten) te roven (verwijderen). Hierdoor stortte het dak boven de geroofde stutten in en werd de druk van het dakgesteente op het bouwwerk aan het kolenfront verlaagd. Het ingestorte gedeelte noemde men, de vulling. Omdat een pijler wel honder meter lang kon zijn en zijn ontginningsgebied vele honderden meters kon bedragen kon na enige tijd de uitwerking van het roven aan de aardoppervlakte merkbaar worden. Verzakkingen traden dan op en brachten grote schade aan gebouwen en straten aan.
Om deze schade te beperken werden op strategische plekken onder kerken, winkelcentra ed. de vulling van de pijlers volgeblazen met gemalen leistenen. Met een zg. blaasmachine, dat was een grote compressor, werd de zg. ”wasberger” dat waren de natte gemalen leistenen met grote kracht in het verlaten stuk (de vulling) van de pijler geblazen. Hiertoe werd eerst het vol te blazen pand van een houten ondersteuning voorzien, voordat men de stalen ondersteuning roofde (weghaalde). Hierna werd de zaak vol met wasberger gespoten en werd voorkomen dat bovengronds verzakkingen optraden. De kompels, die met deze werkzaamheden belast waren noemde men blazers. Het werk was gevaarlijk en door de stofontwikkeling ook nog eens heel ongezond. |
Blokkenkoker |
Ondergrondse steengalerijen konden uitgebouwd zijn dmv stalen ondersteuning (stijlen), maar het kwam ook voor dat in gedeeltes, waar de bergdruk erg groot was de galerij werd uitgebouwd dmv betonnen, tapezium vormige blokken. Op elkaar gestapeld vormden deze een ronde koker, die bestand was tegen hoge belasting. Het onderste gedeelte van de koker werd voor ± 1/3 gevuld met gesteente, waarop het spoor werd gelegd. |
Blokkenpijler |
De overgangen tussen toevoer -> pijler en pijler -> afvoer waren onderhevig aan hoge drukbelastingen en gevaar voor instortingen was hier altijd aanwezig. Om dit gevaar te weren werden op deze plekken zogenaamde blokkenpijlers gebouwd. Dit waren bielzen die op de uiteinden haaks op elkaar werden gelegd. |
Boemelen |
Ongeoorloofd verzuim. Een dag zonder verlof wegblijven. De ondergrondse mijnarbeid was niet erg populair en men had tot de jaren 1960 slechts 14 dagen verlof per jaar, terwijl ook op zaterdag gewerkt moest worden. Op het einde van het jaar, als het verlof met behoud van loon op was, werd er dan maar in een noodgeval een boemelsjiech gemaakt. Je kreeg dan een boete van drie gulden en moest de sociale lasten van zo'n dag zelf betalen. Bij meerdere boemelsjiechten volgde een waarschuwing en na drie zelfs ontslag.
Had je je verder goed gedragen dan moest je op het einde van het jaar (tenminste op de SM. Hendrik) bij Verhooren (foto),chef ondergronds personeel, komen en die schreef dan die boemelsjiech(ten) om naar een dienst onbetaald verlof. De ingehouden bedragen kreeg je dan ook weer terug.
|
|
Boetere |
Kwartiertje rustpauze halverwege een dienst. Er was dan de gelegenheid om een boterham te eten.
Met een paar plankjes op de grond en in de rug maakte de kompel zich een zg. boeterplek. In een pijler werd het begin en einde van het boeteren met een lichtsignaal aangegeven. (2x4 keer knipperen). In sommige afdelingen werd dan, omdat het vervoermiddel (de Beien) stilstond eventjes op de afvoerpost geschoten. De wegeschoten stenen konden dan snel worden afgevoerd, zonder dat er een risico was dat het afvoerband het niet aankon. De kompel in de pijler moest dan maar zijn boterhammetje achter het stofmasker doorslikken, want de door de ontploffing ontstane schietwolk met zijn stinkende nitrietdampen werd door de pijler afgevoerd en duurde vaak minutenlang. Ik heb er wel eens bij het toezicht over geklaagd en werd prompt als communist bestempeld.
|
Bokser |
Pneumatische aangedreven ketting of stang met opstaande meenemer die een kolenwagen op de kooi drukte. Bij de voorwartse beweging stonden de meenemers omhoog. Bij de achterwaartse beweging gingen ze plat en onder de kolenwagen door en kwamen dan weer in hun voorwaartse uitgangspositie. |
Boorknecht |
Ook wel boorzuil genaamd. Hulpgereedschap waarop de boorhamer rustte tijdens het boren van een boorgat tbv het plaatsen van springstof. Voor die tijd moest de kompel de boorhamer uit zijn handen of via zijn schouder hanteren. |
Botterhamme Joep |
Boterhammen Joep. Bekende kompel op de SM. Hendrik die jarenlang boterhammen verzamelde voor zijn konijnen thuis. Klik hier |
Bovenkool |
Soms was een kolenlaag, meestal als hij erg hoog was, opgebouwd uit meerdere lagen die gescheiden waren door leisteen of iets dergelijks. De bovenste laag noemde men de ”bovenkool” |
Brand |
Brand, was het woord dat je ondergronds nooit als grap mocht gebruiken.
Vlak voordat er geschoten werd, gaf men aan de omgeving het signaal:”Ut Brendt !” door. Het was dan aan te raden in ieder geval het gezicht van de richting van de ontploffing af te wenden en een veilig plekje te zoeken. Deze uitdrukking was ook weer afkomstig uit Duitsland, waar vroeger gewerkt werd met lonten. Het verhaal gaat dat een kompel uit Holland, die wel dialect verstond maar het niet sprak, de waarschuwing in het Nederlands vertaalde en doorriep: ”Brand !” Een hele pijlerbezetting sloeg toen op de vlucht.
|
Breukpijler |
Pijler waarin men het achterste bouwwerk roofde en het dak liet instorten. |
Breukvlak |
Natuurlijk splijtvlak in kolenlaag. Met enige ervaring is het makkelijk te herkennen en er werd in handpijlers door ervaren houwers van gebruik gemaakt, om het ontkolen makkelijker te maken.
Kon ook de aanduiding zijn voor de afschuiving van de laag in een zogenaamde storing.
|
Broeës |
Douche (sproeierkop) in badlokaal. Afkomstig uit het Duits (Brause).
In een badlokaal hingen honderden broeëses aan een net van leidingen aan het plafond. De watertoevoer en de temperatuur werden op afstand geregeld.
|
Brokkenbreker |
Machine in de afvoergalerij van een pijler om te grote brokken steenkool te breken. |
Bruinkool |
Bruinkool bestaat uit afzettingen van plantenresten die in het geologisch verleden langdurig aan hoge druk en warmte zijn blootgesteld. De transformatie door toenemende blootstelling aan druk en temperatuur van veen veroorzaakt eerst bruinkool, dan steenkool, daarna antraciet en tenslotte grafiet. Bij verdere compressie van grafiet zou diamant kunnen ontstaan. Droge bruinkool bevat tot 75% koolstof. Ter vergelijking: droge turf bevat tot 60% koolstof en antraciet tot 95% koolstof. |
Buuën |
Afkomstig uit de Duitse taal (Bühne) en betekent daar verhoging of toneel.
Ondergronds was het een stellage waarop men hoger gelegen werkzaamheden kon uitvoeren.
|
C |
|
Carboon |
Carboon is het tijdperk ± 300 miljoen jaren geleden waarin van plantenresten de steenkool werd gevormd.
Soms wordt met het carboon ook wel het gesteente aangegeven waarin kolenlagen voorkomen.
Carbonisatie is het proces van omzetting van plantenresten tot steenkool. |
Carenzdagen |
De eerste twee dagen, die een mijnwerker ziek was, werden niet uitgekeerd door het AMF. |
Centraal Laboratorium |
Meestal het CL genoemd. Zelfstandige Devisie van de Staatsmijnen, gevestigd te Geleen-Lindenheuvel, die zich bezig hield met Chemische Research. |
Centraal Proefstation |
Was gevestigd in Hoensbroek bij de SM. Emma en hier werden nieuwe technieken en machines voor het ondergrondse bedrijf beproefd. |
COB |
Chef ondergronds bedrijf. |
Cokesfabriek |
De staatsmijnen produceerden veel vetkolen. Deze werden op de cokesfabrieken, drie stuks, door verhitting verwerkt tot cokes waarbij ook cokesovengas en teer vrijkwamen. De vrijgekomen teer werd gebruikt voor de procuctie van eierkolen. |
D |
|
Delinquenten |
Personen die, na de oorlog wegens landverraad, veroordeeld waren tot dwangarbied in de mijnen. Zo kon het gebeuren dat een brave huisvader op zondag naast een NSB-er of SS-er aan het kolenfront werkzaam was. Dit leidde tot veel wrevel bij de kompels. |
Deputaatkolen |
Iedere mijnwerker, ook bovengronders, hadden recht op deputaatkolen, de zg. kolenbon.
Regelmatig werd bij de maandafrekening een zg. kolenbon verstrekt. Deze gaf bij inwisseling recht op een bepaald aantal hectoliters kolen. Kwaliteit en hoeveelheid waren afhankelijk van de funktie en de maatschappelijke stand van de mijnwerker. Ondergronders kregen meer dan bovengronders, maar minder dan beambten. Een gehuwde houwer of kostwinnaar kreeg 48 hl/ per jaar. Een klein gedeelte daarvan was de betere soort kool nl. anthraciet. De rest waren eierkolen. Beambten kregen meer anthraciet en cokes.
|
Dirk |
Was de naam van een bekende koolafdeling op de Staatsmijn Hendrik. D2-Oost was een beruchte pijler op de 730m verdieping. |
D.O. |
Afkorting voor districtopzichter.
Iedere afdeling had meerdere opzichters, echter slechts één afdelingsopzichter. Deze was de hoofdverantwoordelijke en kwam alleen op dagdienst. De andere opzichters hielden toezicht tijdens middag- en nachtdienst en legde verantwoording af aan de afdelingsopzichter.
Meerdere afdelingen vormden samen een district. Ze maakten dan meestal gezamelijk gebruik van diverse voorzieningen, zoals een afvoer-of toevoergalerij. De D.O. was hierin coördinerend. Ok kon hij de bezetting van de pijlers aanpassen, indien dit nodig was op bv. feestdagen. |
Doevepiet |
Duivenmelker. Geliefde hobby van de kompel. |
Dohmen Frans |
Frans Dohmen (1910 - 1991) was de eerste en enige voorzitter van de NKMB (Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond) foto VHV |
|
Domaniale Mijn |
De Domaniale Mijn in Kerkrade was de oudste Nederlandse steenkolenmijn. De eerste schachten werden in de Middeleeuwen geëxploiteerd door de monniken van Rolduc. De grootste productieperiode was van 1815 tot 1969. De totale productie bedroeg 37.990.000 ton magerkool (anthraciet). Het aantal schachten was 6. De diepste schacht ging tot - 802 m.
|
Doorslag |
De eerste opening die onstond wanneer de verbinding tussen twee, afzonderlijk begonnen galerijen, tot stand werd gebracht. |
Doortocht |
De verbinding tussen twee galerijen in een kolenlaag.
Deze wordt als gang gedreven en wordt daarna uitgebouwd met de transporteur en de andere voorzieningen die nodig zijn om als pijler in bedrijf te gaan. Dit was het werk van de afd. M2 op de SM. Hendrik.
|
Drijfzand |
Kwam voor in zg. storingen. Dit waren verschuivingen van het gesteente en de kolenlaag. |
Duus |
Afkomstig uit de Duitse taal (Düse) en betekent straalpijp. Het was een buis waarin perslucht werd gevoerd die dan volgens het i-jecteur principe verse lucht naar een werkfront blies. |
E |
|
Eierkool |
Was een minderwaardige brandstof die gemaakt werd van kolengruis en teer. Bij de verbranding kwam er veel roet en stank vrij. De naam was afkomstig van zijn vorm, een ei. |
Eimco |
Fabrieksnaam van een soort laadwagen.
De Eimco leek nog met meest op een kleine shovel. De machine stond op rails en werd aangedreven door perslucht. Ze had aan de voorkant een laadschep die in een halve boog haar inhoud in de achter aangekoppelde wagon kon deponeren. De bestuurder stond er op een treeplank naast. De techniek was om hard op de afslag in te rijden, om zoveel mogelijk stenen in de laadbak te krijgen en dan over de machine heen in de gekoppelde wagon te kiepen. Er kon alleen maar recht vooruit mee gewerkt worden. De volle en lege wagens moesten met handkracht van/naar achteren gehaald cq. gebracht worden.
|
Emma |
Was een Nederlandse steenkolenmijn die van 1911 tot 1973 gevestigd was in Hoensbroek. De Emma, waar voornamelijk vetkool werd gewonnen voor industrieel gebruik, was de op een na grootste steenkolenmijn van Nederland. De mijn beschikte over vijf verdiepingen die waren aangelegd op 325, 410, 546, 700 en 855 meter onder de oppervlakte. Met meer dan 109 miljoen ton steenkool bereikte ze de hoogste totale nettoproductie van alle mijnen in Nederland. (bron Wikipedia) |
|
Esskool |
Huisbrandkool met een gasgehalte van ± 15%. |
F |
|
Feierschicht |
Onbetaalde verplichte verlofdag |
Feldbiss |
Grote verstoring van de aardlagen. Strekt zich uit van Duitsland via Zuid-Limburg tot in Brabant |
Fietsenloods |
Een grote fietsenstalling bovengronds.
Ondergronds was er ook op iedere verdieping een stalling voor mijnfietsen.
|
Fine Frau |
Bepaalde kolenlaag |
Flok |
Houten spie |
FvSI |
Fonds van Sociale Instellingen. Was in 1918 opgericht om de leefomstandigheden van de mijnwerker te verbeteren. |
G |
|
Galoppost |
Spoedpost, meestal gerealiseerd door ipv drie diensten, vier diensten te draaien. Hierdoor werd de stilstand tijdens dienstwisseling voorkomen. |
Gelissen Karel |
Was meesteropzichter bij de mijnmeters op de SM. Hendrik |
|
Gereedschapspungel |
Hulpgereedschap om gereedschap op te bergen. In ieder stuk gereedschap zat een gat waardoor de pin van een gereedschapspungel gestoken kon worden. Als alles aan de pin zat werd het omgeven door een ketting, die met een hangslot werd afgesloten. |
|
Gerrit |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik |
Gezellenhuis |
Soort hotel voor ongehuwde mijnwerkers, dat door de mijnen geëxploiteerd werd. In bijna iedere gemeente met een mijn was er een aanwezig. Er heerste een streng regime, gegrondvest op katholieke beginselen. Een rector stond aan het hoofd van de organisatie |
Glück Auf |
Was de mijnwerkersgroet. Men wenste mekaar een behouden komst aan het daglicht. Ik slaakte het meermalen oneerbiedig als ik op het nippertje een bovengrondse wc gehaald had. |
Gradenboog |
Werd door de mijnmeters gebruikt om de steilheid van een helling of daling te meten. |
Grondgalerij |
Afvoerbaan voor kolen dmv. spoorwagens. |
Gusto |
Merknaam van een zware kettingtransporteur, die veelal in mechanische pijlers gebruikt werd. |
H |
|
Haak |
Iedere kompel had een zg. haak in het badlokaal. Dat waren eigenlijk vier afzonderlijke haken die aan een rondsel onder een zeepbakje gemonteerd waren. Het geheel hing aan een ketting die via katrolletjes langs het plafond liep en waarvan het ene uiteinde via een oogje en een palletje met een hangslot kon worden afgesloten. Aan de haken hing de kompel beurtelings zijn werkkleding en zijn dagelijkse kleding. Voor hij het badlokaal verliet trok hij zijn haak via de ketting naar het plafond en sloot deze met het hangslot af. |
Hak |
Kleine houweel waarmee, voor de komst van de afbouwhamer, de steenkool werd losgehakt. |
Handpijler |
Pijler waarin zowel de koolwinning als het bouwwerk plaatsen met handkracht geschied.
In de halfmechanische pijler werd alleen nog maar het bouwwerk door spierkracht verricht.
In de volautomatische pijlers werden alleen nog maar de hydraulische cilinders voor de voorwaartse beweging en de verticale beweging bediend.
|
Haringen |
Spieën waarmee Schwartzstijlen en Jacobstijlen op druk gebracht worden. |
|
Hendrik |
De Staatsmijn Hendrik was een Nederlandse kolenmijn die tussen 1915 en 1963 hoofdzakelijk gasrijke vetkool produceerde, die bewerkt werd tot cokes voor industrieel gebruik. Gedurende haar bestaan werd ruim 61 miljoen ton steenkool naar boven gebracht. De mijn stond in de Brunssumse wijk Rumpen en werd getroffen door een tweetal mijnrampen. De mijn beschikte over vier schachten; schacht I, II en IV bevonden zich op het mijnterrein. Daarbij was schacht IV de diepste schacht van Nederland (-1058 m. NAP). Schacht III bevond zich op enkele kilometers afstand in zuidoostelijke richting, gelegen in de bossen van de Brunssummerheide. Deze schacht diende enkel voor ventilatie en stond ter plaatse bekend als de ”luchtschacht”.
Verder werden acht ondergrondse verdiepingen aangelegd. Deze bevonden zich respectievelijk op 272, 316, 401, 537, 636, 730, 855 en 1008 meter onder de oppervlakte. (bron Wikipedia) |
Hond |
Slede met een opbouw van gevlochten wilgentenen, in de vorm van een mand, die in de 18de eeuw ondergronds door kinderen getrokken werd om kolen te vervoeren. |
Hoofdopzichter |
Hoge funktionaris in het ondergrondse mijnbedrijf. Stond boven de meesteropzichter. |
Houtbon |
Periodiek verstrekt document dat recht gaf op een bepaalde hoeveelheid afvalmijnhout om te stoken. |
Houwer |
Een houwer was een mijnwerker die in het bezit was van het houwersdiploma. Een houwer ontving 100% van het akkoordloon. Hulphouwers ontvingen hiervan een gedeelte 90% of 95%. De opleiding tot houwer duurde een half jaar en gedurende die tijd werkte de hulpouwer in de zg. houwerspijler. Hier gold een zwaar akkoord en verscherpt toezicht. Eigenlijk was het een moderne vorm van slavernij, maar derwille van de smeer likte de kompel ... |
Hulpopzichter |
Voordat men tot opzichter bevorderd werd moest men een stage lopen als hulpopzichter, ook wel ”dienstdoend opzichter” genoemd. |
I |
|
Injecteren |
In het kader van de stofbestrijding werd eind jaren 1950 het zg. injecteren ingevoerd. Hiertoe werden op sjiechtwisseling, als de pijlers verlaten waren, gaten in het kolenfront geboord. Hierop werd via een klemkoppeling de waterleiding aangesloten waardoor de splijtvlakken in de kool verzadigd werden met water en de stofontwikkelingen tijdens de winning afnam. Een bijkomend vordeel was dat de kool ook makkelijker te winnen was, doordat hij ahw gefrackt was. |
Inspector |
Benaming voor de hoogste ambtenaar op een mijnzetel. |
Isaac |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik |
J |
|
Jacobstijl |
Uitschuifbare stalen stut (stijl) ontworpen door ir. Jacob Postma van de SM. Maurits. |
|
Joep |
Bronzen beeld van een mijnwerker geplaatst op de Markt in Kerkrade. Het is gemaakt door Wim van Hoorn en in 1957 onthuld. |
Jojo |
Kettingtransporteur in een steile pijler, betaande uit een enkele rondlopende ketting voorzien van lepels, die dient om de gewonnen kolen af te remmen, zodat deze niet met grote snelheid naar beneden schieten. |
Julia |
Naam van een particuliere mijn in Eygelshoven. Haar exploitatie was van 1921 tot 1974. |
K |
|
Kaartenkamer |
Archief met de plattegronden van het hele ondergrondse bedrijf. |
Kaatje |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik. |
Kap |
Houten of stalen horizontale dakondersteuning. Onder een kap werd altijd een stijl geplaatst. |
Kalk |
Kalk werd ondergronds door de mijnmeters gebruikt om zowel hoogte als lengterichtingen aan te geven. Ook werden in alle galerijen met kalk zogenaamde tien-meter tekens op de wanden gezet. Het gaf de afstand in meters tot de schacht aan. Opgaande nummering betekende dus verwijdering van de schacht af. |
Kaspar |
Kwaadaardige mijngeest in de fantasie van oudere kompels. |
Keps |
Zweefvloeren, beweegbaar gedeelte met spoorrails die het mogelijk maakten enig hoogteverschil tussen de hangende kooi en de ondergrondse verdieping gelijkmatig te overbruggen. Werden door de seingever neergelaten zodra de kooi aanwezig was en opgetrokken voordat zij weer vertrok. |
Kerf |
De eerste inwerking in het koolfront om een arbeidspositie naast de transporteur te krijgen. Tijden het kerven moest de kompel over de transporteur heen werken en dat was heel gevaarlijk. Hij kon door van alles dat getransporteerd werd gegrepen worden en het was dus zaak zo snel mogelijk een kerf te maken. |
Kiebel |
Ton waarop men zijn behoefte kon doen. Was slechts sporadisch aanwezig.
Grote ton, gebruikt in de schachtbouw, waarmee men de stenen, het materiaal en de mensen, via een lier, transporteerde.
|
Kiepstoel |
Installatie op de losvloer waarin de mijnwagens omgekeerd werden om ze te legen.
|
Kleipatroon |
Van klei gerolde rolletjes die in het boorgat achter de springstof werd geduwd om het effect van de explosie maximaal te maken. Werden eind jaren vijftig vervangen door de zg. waterpatronen. |
Klok |
Versteende boomstam. Als deze in het dak van een pijler voorkwamen was dat een zeer gevaarlijke situatie omdat ze plots naar beneden vielen. Door met een hamer tegen het dak te tikken, konden ze worden opgespoord. Een dof geluid betekende dat er los gesteente zat. |
KMWB |
Katholieke Mijnwerkers Bond |
Koelpietteken |
Door het kolenstof zwart gekleurde oogleden. Was moeilijk te verwijderen. Begin jaren 60 werden er druppelflesjes met slaolie in de badlokalen opgehangen, waarmee het gedruppeld op de punt van de handdoek te verwijderen was. Weldra werd de slaolie ook gebruikt als haarlotion. |
Koelsjael |
Koelscheel, was een oogziekte die ontstond door te weinig verlichting en zich openbaarde door een hinderlijk knipperen van de ogen. |
Koelsjtamp |
Inwijdingsritueel van een jonge mijnwerker. Als deze de eerste keer ondergronds kwam, hield een oudere kompel een kolenschop tegen zijn achterste, waarop dan met een hamer een ferme klap gegeven werd. |
Koempelmis |
Elke derde zondag van de maand is er in de parochiekerk van St. Antonius van Padua aan de Beersdalsweg 64 in Heerlen om 9.30u een Koempelmis waarin de omgekomen kompels herdacht worden. |
Koepesysteem |
Ophaalinrichting met behulp van een Koepeschijf. Ontwikkeld door de Duitser Koepe. |
Kolenbon |
Periodiek verstrekt document dat recht gaf op een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen. |
Kolonie |
Afgescheiden wijk, speciaal gebouwd voor de huisvesting van mijnwerkers. Ze waren veelal gebouwd als een tuindorp, de mijnen waren er de baas en hadden er zelfs een eigen politie om de bewoners te controleren. |
Kolenwagen |
Transportmiddel voor het vervoer van kolen of stenen |
|
Kolonie |
Door de mijnen gebouwde huizen in speciaal aangelegde buurten, uitsluitend voor mijnwerkers. |
Kooi |
Etage van de lift. Meestal had een lift 4 tot 5 etages. |
Koolafdeling |
Afdeling die zich uitsluitend bezig hield met de kolenwinning. Op een mijnzetel konden wel 20 koolafdelingen aktief zijn. |
Koolsjiech |
Volledig gewerkte dienst.
Was ook een uitdrukking voor de ochtend- en de middagdienst. Op nachtdienst werd meestal niet gekoold (kolen gewonnen).
|
Kophout |
Kleine houten kap, die tijdelijk geplaatst werd voordat de eigenlijke kap geplaatst kon worden. De eerste inkervingen in het koolfront noemde men voorwerken. Men hamerde dan ongeveer een halve meter kool weg en plaatste een of meerdere kophouten onder het dakgesteente.
Was ook een scheldnaam met de betekenis van stommerik.
|
Krabber |
Gereedschap om kolen of stenen weg te krabben. |
Krabband |
Lichte kettingtransporteur met slechts één ketting in het midden en voorzien van meenemers (krabbers). Werd meestal gebruikt aan het front van toe- en afvoerposten. |
Kruipknie |
Gezwollen knie, ontstaan door het vele kruipen. Veel vookomend letsel. |
L |
|
Laadbak |
Grote stalen bak, waarin het laadste transportband de kolen deponeerde. Door de schudende beweging die deze bak maakte stortte hij zijn inhoud in de kolenwagens, die eronder geplaatst werden. Een lader bediende de installatie en zorgde dat er tijdig een nieuwe voorraad lege wagens aangevoerd werd. |
Laadplaats |
De ondergrondse ruimte direct bij de schachten waar de wagens op de kooien geplaatst of van de kooien gehaald werden. Ok werden hier de volle kolenwagens voor het transport naar boven geplaatst. Op het einde van de laadplaatst stonden de personentreintjes voor de kompels. Een laadruimte was wel enkele honderden meters lang. |
Laadstok |
Houten stok die op schietposten gebruikt werd om de springstof tot vooraan in de boorgaten te duwen. |
Laadwagen |
zie Eimco |
Ladderafdeling |
Afgeschermd gedeelte in schacht of opbraak, waarin de ladders geplaatst waren. |
Lader |
Kompel in de steengang, die daar de aangevoerde mijnwagens met kolen laadde, via de laadkast. |
Lampisterie |
Ook wel de ”lampeboet” genoemd was de bovengrondse afdeling waar de kompel, voor hij naar beneden ging, zijn lamp ophaalde en bij bovenkomst weer inleverde ter controle en oplading van de accu. Ook werd hier het onderhoud aan alle electrische ondergronds, gebruikte accu- en benzinelampen uitgevoerd. |
Langzaam aan aktie |
Door de NKMB uitgeroepen aktie op 1 en 2 april 1957, met het doel had een aantal verbeteringen voor de kompel af te dwingen. |
Laura |
Was een particuliere mijn in Eygelshoven. Exploitatieperiode van 1900 tot 1974. |
Leermijn |
Bovengrondse instructiemijn. Hier werden de OVS-ers en nieuwe mijnwerkers met de mijnarbeid en de diverse machines vertrouwd gemaakt. |
Leesjongen |
Op de zg. ”leesvloer” werden de kolen die boven kwamen gestort, waarna het de taak was van de leesjongens om de stenen en andere verontreinigingen uit te sorteren. |
Leo |
Naam van bekende koolafdeling op de SM. Hendrik. |
Locomotief |
Er waren perslucht en diesel locomotieven. Op sommige particuliere mijnen waren ook electrische locomotieven. |
Locomotievenloods |
Op iedere ondergrondse verdieping was er een werkplaats voor reparaties aan locomotieven. |
Loonhal |
Grote ruimte, waarin iedere week de lonen werden uitbetaald. Gebruikelijk was dat op iedere vrijdag een vooruitbetaling plaats vond. Een keer per maand werd dan de definitieve afrekening over de vorige maand gedaan. Wegens het accoordwerk waarin de meeste kompels werkten, kon deze afrekening nogal variëren.
In het midden van de hal was de zg. opzichterskamer, een grote kantoorruimte waarin de diverse afdelingen zetelden. Iedere afdeling had een loket naar de loonhal. Iedere kompel moest zich voor aanvang van de dienst melden bij het loket van zijn afdeling.
In de loonhal waren langs de wanden een aantal banken geplaatst waarop de kompels, nadat ze zich aan hun loket gemeld hadden. een sigaretje rookten en wat met elkaar kletsten. Sommige koelgekken kwamen zelfs, als ze na einde dienst uit het bad kwamen, hier nog wat nazeveren.
|
Losvloer |
Ruimte boven de schacht waar de mijnwagen van de kooi gehaald werden of erop gezet werden. |
Lot |
Luchtkoker. Op posten waar geen natuurlijke luchtstroming was werd deze geregeld door een ventilator die verse lucht via een buizenkoker, de zg lottenkoker, naar de kop van de post bracht. |
Luchtschacht |
Aparte schacht voor de luchtvoorziening. Een mijn moest minimaal twee schachten hebben. Een voor de intrekkende en een voor de uittrekkende lucht. Als een mijn groter werd werd een aparte luchtschacht aangelegd.
|
Luchtslang |
Aanvoerslang voor perslucht naar een machine. Luchtslangen die stuk gingen of losraakten hadden de slechte gewoonte om te gaan kwispelen. |
Luchtweg |
Ondergrondse verbindingsweg ten bate van de luchtvoorziening. |
M |
|
Machinist |
Bestuurder van een locomotief |
Maurits |
Staatsmijn in Geleen. Was de grootste en jongste Nederlandse mijnzetel. De exploitatieperiode was van 1926 tot 1976 en in die tijd werden 96 miljoen ton vetkolen naar boven gebracht. |
Melkboet |
Bovengrondse kleine kantine, waar een glas melk of limonade gedronken kon worden. Ook kon je er boterhampapier kopen, waarop veiligheidstips gedrukt waren. Deze kon je dan, tijdens het boeteren ondergronds, lezen. |
Mina |
Naam van een bekende koolafdeling op de Hendrik. |
MIR |
Mijnindustrie Raad. Het overlegorgaan van werkgevers en werknemers in de mijnindustrie. |
Moekefoek |
Smalende naam van de mijnwerkers voor de koffie, die door de mijn verstrekt werd. |
Mottek |
Afkomstig uit het Pools, betekent moker of zware hamer. |
Mijnfiets |
Ondergrondse fiets die op het mijnspoor red. Er waren fietsen, die door een of twee personen getrapt konden worden. Op een bankje voor en achter kon ook nog een persoon plaatsnemen. Kompels uit het onderhoud, mijnmeters en steenhouwers waren veelal de gebruikers van deze fietsen. Ze werden beheerd door de telefonist/vervoerregelaar ondergronds. |
Mijnmeter |
Persoon belast met de opmetingen ondergronds |
Mijnpolitie |
Eigen politiekorps van de mijnen |
Mijnschade |
Bovengrondse schade aan gebouwen en wegen door verzakkingen afkomstig van de mijnbouw. |
Mijnscholier |
Leerling van de Mijnschool. Dit was het opleidingsinstituut voor de toekomstige opzichters. Ze waren ondergronds herkenbaar aan het plaatje MS op hun harde pet. |
Mijnvader |
De ondergrondse mentor van de OVS-er of leerling-houwer in de OVS-pijler. Dit was de leerpijler waarin men vertrouwd werd gemaakt met de koolwinning. |
Mijnwerkersexceem |
Hardnekkige en moeilijk te bestrijden exceemsoort. Tientallen jaren na het sluiten van de mijnen, kwam deze ziekte nog bij tal van oud-mijnwerkers voor. |
Mijnworm |
Mijnwerkersziekte, opnenbaart zich door een jeukende gezwollen huid door onderhuidse parasieten. |
MVS |
Mijnbouwkundige Vakschool, was een technische opleiding voor mijnwerkers. |
N |
|
Nabreken |
Het vervangen van kapot bouwwerk in galerijen. Werd meestal uitgevoerd door oudere kompels, die in de pijler niet meer meekonden door silicose of andere oorzaken. |
Nak's |
Naftakrakers. Productie eenheden voor etheen en propeen, de basisgrondstoffen voor kunststoffen, die men verkrijgt door het moleculair kraken van kraakolie. Nak 3 en Nak 4 zijn de huidige krakers van DSM. Op 7 november 1975 om tien voor tien 's ochtends was er een ontploffing in Nak 2, waarbij 14 personen om het leven kwamen.
|
Natrek |
Een laatste ophaal van personen na het officiele personenvervoer. Meestal waren dit de kompels die bij het personenvervoer betrokken waren geweest. Bewaken van de deuren e.d.
|
Neerbraak |
Blinde tussenschacht tussen twee verdiepingen. Naam was afkomstig van de manier waarop hij gerealiseerd was, namelijk neerwaarts gedolven. |
Nestenschijf |
Aandrijfrol van kettingtransporteurs |
Nico |
Naam van een bekende koolafdeling op de Hendrik
|
Noord-West |
Aanduiding van de steengangen op de SM. Hendrik. Op iedere verdieping waren er, ten opzichte van de schacht, steengangen in Noord-Westelijke richting, die dan aangeduid werden met de 1ste Noordwest, 2de Noordwest enz. |
O |
|
Oetvare |
Uitvaren, het voor het einde van de dienst de post verlaten en naar boven gaan. Als het niet met een briefje van toestemming van de opzichter was, kon je beboet worden. |
Oliebroek of jas |
Waterdichte kleding, gebruikt op natte werkplekken. |
Omleggen |
Het demonteren van de schudgoot of de Beientransporteur in het ontkoolde gedeelte en weer opnieuw monteren aan het kolenfront. De omlegploeg waren de kompels die zich hiermee bezig hielden. De werkzaamheden gebeurden altijd op nachtdienst. |
Omkeer |
Het uiterste einde van een transportband, ook wel de omkeerrol genaamd. |
Onderband |
Band beneden de afdekplaten van een transporbandinstallatie.
Ook gebruikt als transportmiddel in een pijler. Op het over de kale ondergrond van de pijler schuivende transportband werden de kolen geschept. Het bovenband liep langs het plafond. Kon alleen gebruikt worden in niet of weinig hellende pijlers. |
Onderkabel |
Werd ook wel sjlodderzeel genoemd, was de gevlochten platte stalen kabel, die de twee onderste kooien in de naast elkaar gehangen liften met elkaar verbond. Het zg. Koepe systeem. Hierdoor bewogen de twee liften in de beide schachthelften gelijktijdig. Als de ene lift beneden was, was de andere boven. Doordat de kabel plat was, ging hij niet krullen. |
Onderketting |
Het niet zichtbare onderste gedeelte van de kettingen in een kettingtransporteur. |
Onderkool |
De onderste laag kolen, indien een kolenlaag uit meerdere lagen bestond, die door een pak leisteen gescheiden waren. |
Ontsteker |
Busje waarin gemonteerd een electrisch gloeidraad en een kleine springlading. Het werd in de dynamietpatroon gestopt die hierdoor tot ontploffing werd gebracht. Ontstekers waren zg miliseconden ontstekers, ze konden door hun snelle ontbranding in tijd achter elkaar ontstoken worden. Ze waren oplopend genummerd. Nr. 1 ontbrandde als eerste dan nr. 2 enz. |
Opbraak |
Blinde tussenschacht tussen twee verdiepingen. Naam is ontleend aan zijn manier van realisatie nl. opwaarts geschoten. |
Ophaalmachinist |
De man die bovengronds een ophaalmachine bediende. |
Opzetplaten |
Stalen platen aan de pijlerkant van een Gusto-transporteur om enerzijds te voorkomen dat er voorwerpen of kolen uit de transporteur in een pand kwamen en anderzijds dienden ze als bevestigingen voor de electrische kabels en persluchtleidingen. |
Opzichterskamer |
Ruimte in het midden van de loonhal, waar de opzichters zetelden en er afdelingsloketten naar de loonhal waren. |
Oranje-Nassau Mijnen |
Er waren vier Oranje-Nassau Mijnen in Heerlen en omgeving. |
Oude man |
Gedeelte van een pijler waar al de ondersteuning was geroofd (weggehaald) maar het dak nog niet ingestort was. |
P |
|
Paardenslager |
Scheldnaam voor hardhandige verbandmeesters in de verbandkamer. |
Palmen Hens |
1911-1995. Secretaris van de NKMB. klik hier |
|
Panschop |
Grote schop met korte steel, voor het gebruik in handpijlers. |
Penning |
Iedere mijnwerker moest bij het betreden van het mijnterrein zijn persoonlijke penning in de penningeboet bij de portier afhalen. In de penning stond zijn werknummer geslagen. Hiermee meldde hij zich aan het afdelingsloket van zijn afdeling. Hier kon de opzichter controleren of hij de juiste man voor zich had. De vorm van de penning voor de dagdienst was rond. De middagdienst was driehoekig en de nachtdienst vierkant. Bij het betreden van de kooi werd de penning aan de man bij de deur afgegeven. De penningen werden per trek opgeborgen en ondergronds in en kast weer per trek opgehangen. Voor hij naar de kooi kon, moest de kompel onder toezicht zijn penning uit die kast pakken. |
Penningcontrole |
Loket bovengronds waar men zijn penning diende af te geven of te melden indien zijn penning niet aanwezig was in de penningenkast. Ook iemand die uitgevaren was, diende dat hier op te geven. Ontbrak er op het penningenbord bij de portier een penning dan was die persoon vermist en werd hij gezocht. |
Persluchtlocomotief |
Ondergrondse locomotief, aangedreven door hoge druk perslucht. De machinist vulde de voorraadflessen van de machine aan een persluchtvulstation. Via een reduceerventiel werd deze perslucht gereduceerd tot 25 Bar en via een rijkraan aan de persluchtmotor toegevoerd. De actieradius was beperkt. Afhankelijk van zijn belasting kon de machinist meestal slechts een afdeling bereiken en moest dan weer opnieuw vullen voor de terugrit. |
|
Persluchtnet |
Ondergronds was een groot persluchtnet aangelegd, omdat veel aandrijvingen en machines op perslucht werkten. Het grote voordeel van perslucht was de brandveiligheid in tegenstelling tot electriciteit. De normale werkdruk van dit net was ± 6-8 Bar. Ten bate van de persluchtlocomotieven was er een apart hoge druknet van ± 175 Bar. |
Persluchttoestel |
Ademhalingsapparaat dat een lid van de reddingsbrigade via een gezichtsmasker van ademshalingslucht voorzag tijdens een reddingsoperatie op plaatsen waar niet voldoende zuurstof voorhanden was of anderszins de lucht vergiftigd was. |
Personentrein |
Gebruikt voor het ondergrondse vervoer van kompels naar en van hun werkpunt.
Er was ook een uitvoering voorzien van een draagbaar voor het vervoer van gewonden.
|
|
Poefen |
Het verschijnsel dat door de grote druk van het dakgesteente de bodem van een galerij naar boven gedrukt wordt. |
Poekelen |
Mekaar de rug wassen in het badlokaal |
Poels |
Andreas Poels (1868-1948) was een bisschop van Roermond, die voor veel sociale voorzieningen in de prille mijnperiode zorgde. |
Poelt |
Rond stuk hout dat tussen de stijlen in een galerij werd geschoven, om deze op gelijke afstand te houden en zijdelings verschuiven te voorkomen. |
Polychem |
Ook wel de lokatie Kunststoffen genoemd. Hier worden een veelvoud aan kunststoffen geproduceerd. |
Pompenkamer |
Ruimte op een ondergrondse verdieping waarin de waterpompen stonden opgesteld, die het mijnwater naar boven persten. Op de SM. Hendrik werd in gewicht meer water dan kolen aan de oppervlakte gebracht. |
Posthouwer |
Baas op een post, werkte normaal mee. |
Pungel |
De mijnwerkerskleding, bestond uit de bovenkleding van een keperen broek en jas, als onderkleding een grijs molton hemd en halsdoek en een zwart trico onderhemd. Verder nog zwarte wollen sokken. Het geheel werd gevouwen en in een blauw, geruite handdoek gebonden. Op maandag nam de kompel een schone pungel mee naar de mijn en bracht die op zaterdag weer thuis. Opzichters kregen iedere dag van de mijn een schone, krijtwitte pungel. Verschil moest er immers zijn. De een was een werkos en de ander was een heer. |
Q |
|
Q |
Was de naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik |
R |
|
Raambouwwerk |
Bepaalde manier van bouwwerk plaatsen |
R&C Lier |
Speciale persluchtlier gebruikt als ophaalmachine in op- en neerbraken. Had een hefvermogen van ± 2 ton. |
Reddingsbrigade |
Groep speciaal getrainde mijnwerkers, die bij ongelukken en rampen reddingswerken uitvoerden. |
Roofklauw |
Klem ter bevestiging van de roofkabel. Dit was een zwaar en onhandig ding en werd dus bij voorkeur niet gebruikt. Alleen als het toezicht op de post was sjouwde men met de roofklauw. De bezetting van een roofpost gebruikte meestal de trekhaak van een kolenwagen, die clandestien georganiseerd was, ipv de vermaledijde klauw. Het gevaar van zo'n haak was wel dat hij makkelijk losschoot en dan levensgevaarlijk werd. |
Rooflier |
Door perslucht aangedreven lier tbv roofwerkzaamheden. |
Roven |
Het weghalen van overtollig bouwwerk (ondersteuning) zodat de berg (dakgesteente) kon invallen. |
Rover |
Kompel belast met roofwerkzaamheden. |
Rudolf |
Was de naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik |
Rus |
Benaming voor een zware kap. Het was een spoorrail met een breder loopvlak dan normaal. |
S |
|
Sau |
Afvoergoot voor doorgesijpeld water langs de zijwand van een steengang.
Ook het onderste gedeelte van een opbraak of neerbraak, had deze naam.
|
SBB |
Zelfstandige devisie van de Staatsmijnen, waar de eerste kunstmestprodukten werden gemaakt. Later kwam er de productie van caprolactam bij. Dit is de grondstof van nylon. Tegenwoordig wordt er een veelvoud van producten geproduceerd.
|
Schaafpijler |
Half mechanische pijler waarin de kolenwinning plaats vond door een zware schaaf tegen het kolenfront te drukken en deze via lierkabels(kettingen) op en neer te trekken. |
Schachthouwer |
Houwer in de schachtbouw |
Schachtwiel |
Groot stalen wiel boven in de schachtbok, waarover de ophaalkabel liep. Er waren altijd twee schachtwielen naast elkaar. Via een zg Koepeschijf (aandrijfschijf liep de schachtkabel over de beide schachtwielen naar de beide liften. Dit had tot gevolg dat terwijl de ene lift naar beneden ging, de andere naar boven kwam. Op de schachtkabels stonden markeringstekens, waaraan de ophaalmachinist kon zien wanner de kooi precies voor een verdieping of de losvler stond. |
Schacht Nulland |
De Schacht Nulland van de Domaniale Mijn in Kerkrade is sinds 1974 een rijksmonument. |
Schröder Hub |
Bekende Schinveldse meesteropzichter op de SM. Hendrik. |
|
Schwartz-stijl |
Bepaald type uitschuifbare, stalen ondersteuning. |
Schietapparaat |
Soort electrische dynamo waarmee de springlading werd ontstoken. Er waren meerdere soorten schietapparaten, afhankelijk van het aantal patronen dat moest worden ontstoken. |
Schiethouwer |
Houwer met schietbevoegdheid |
Schietkist |
Ook wel munitiekist genoemd, kist op de post waarin de munitie, ontstekers, schietapparaat en de benzinelamp tijdens het werken werden bewaard. |
Schudgoot |
Transportinrichting dmv schudgoten. Dit zijn trogvormige stalen goten waarin de kolen werden geschept en die een langzame beweging vooruit en een snelle beweging achteruit maken. Hierdoor ontstaat er een voorwaarts kolen- of stenentransport. De heen en weer gaande beweging werden geleverd door een persluchtcilinder. Het nadeel van dit systeem was dat er geen transort van materialen terugwaarts mogelijk was. Het was de voorganger van de transportband en de Beientransporteur. |
Seingever |
Bedieningsman aan de schacht, belast met het beladen van de kooi en het geven van het ophaal- of daalsignaal, zodra de kooien van een lift veilig waren. Er was een seingever op de losvloer, bovengronds aan de schacht en een seingever op de ondergrondse verdieping. Via belsignalen informeerden zij de ophaalmachinist. |
Silicose |
Ook wel stoflongen genoemd. Was een beruchte mijnwerkersziekte waaraan duizenden mijnwerkers bezweken zijn. De ziekte werd door de mijnen niet erkend en veroorzaakte grote kommernis en ellende in de getroffen mijnwerkersgezinnen. |
Simon |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik. |
Simpel |
Een simpel is een kolenpijler met maar één ingang en uitgang en niet zoals bij een pijler aan de kop en aan de voet van pijler een in en uitgang. Een simpel mag daarom ook niet langer zijn dan 40 meter. |
Sjiek |
Pruimtabak. Rookgerei en alcohol waren ondergronds streng verboden. Sjiek was een alternatief voor roken en prikkelde de speekselklieren waardoor er minder dorst ontstond. De echte sjieker zette een rolletje pruimtabak een nacht op cognac of jenever, voordat hij het mee ondergronds nam. Niet iedereen kon het verdragen. Ik werd er strontziek van. |
Sjliet |
Open transportmiddel voor het vervoer van lange voorwerpen zoals leidingen en stijlen. |
|
Sjlodderzeel |
Zie onderkabel |
Sjtieger |
Ander woord voor opzichter, werd gebrukt op de mijnen langs de Duitse grens. |
Sjtoos |
De zijwand van een galerij. De stijlen van een galerij werden op afstand gehouden door polten of poultn die er tussen staken. Dit waren ronde houten knuppels die allemaal dezelfde lengte hadden. Achter de stijlen werden om en om de zg steenknuppels gelegd. Wederom houten knuppels. Achter deze knuppels werd de open ruimte tot het vaste gesteente opgevuld met losse stenen. Dit geheel noemde men de sjtoos. |
Sjuttelbaas |
Letterlijke betekenis, baas van de schudgoot. Het was de posthouwer (baas) in de pijler en deelde de kompels hun te winnen pand toe. Een goede sjuttelbaas hield rekening met de toestand ter plekke en het prestatievermogen van de kompel. In een handpijler kreeg je een aantal bouwen toegekend, doordat de sjuttelbaas er een teken op maakte. De onderlinge bouwafstand was ongeveer 80 cm. In een halfmechanische pijler was de eenheid de roetsj of de toer. Dit waren dubbele stalen goten waarin de kolen via de kettingtransporteur werden afgevoerd. Hun lengte was 2 m. |
Skipvervoer |
Bunkervervoer. Lift ingericht voor kolenvervoer zonder kolenwagens. |
Slappe trekhond |
Scheldnaam voor iemand die herhaaldelijk zijn toebedeeld stuk niet ontkoold kreeg. |
Sleper |
Laagste ondergrondse funktie. Een kompel begon als sleper, werd daarna postsleper, hulphouwer en tenslotte houwer. |
Sliprol |
Veiligheidsrol aan een transportband. In 1947 was er een grote brand op de SM. Hendrik, waarbij 13 kompels omkwamen, tengevolge van het in brand geraken van een transportband tgv slip. De later aangebracht sliprol, moest een bepaald aantal omwentelingen per minuut maken als de aandrijving liep. Zo niet, dan werd deze automatisch uitgeschakeld. |
Spits |
Houten lat die op de kappen werd gelegd om vallend gesteente te voorkomen. |
Staatstoezicht |
Onafhankelijke Veiligheidsdienst van de Nederlandse Staat. Was de hoogste veiligheidsinstantie. |
Stal |
De machinekamer aan de voet en kop van een pijler. Deze moesten vooruit met de hand in de kolenlaag gedolven worden. Omdat er geen natuurlijke luchtvoorziening was, was dit meestal een kloten bezigheid. |
Stalen neus |
Stalen bescherming in de neus van de werkschoen. |
Steenknuppel |
Rond stuk hout dat achter de stijlen in een galerij werd geschoven om uitvallend gesteente te voorkomen. |
Steenwerk |
De werkzaamheden die betrekking hadden op het drijven van galerijen in het gesteente. Dit waren veelal kleinere posten met een bezetting van drie tot vijf man. Ze werden steenhouwers genoemd. |
Stofbarrière |
vloer van planken aan het dak van een galerij, waarop een hoop gemalen mergel was gestort. De bedoeling was dat door de drukgolf van een explosie deze barriere werd opgegooid en de daarop volgende vuurgolf door het opdwarrelende stof gedoofd zou worden. |
Stofmasker |
Beschermingsstuk dat over mond en neus gedragen werd en via een ingebouwd filter de in te ademen mijnlucht filterde. Was niet erg populair bij de kompel omdat het zijn prestatie belemmerde en hinderlijk was. |
Strosboom |
Hardhouten geleidebalken in de schacht. Via uitsparingen in de lift, gleed deze langs de ingevette strosbomen en kon daardoor niet gaan schommelen. |
Sylvester |
Kettingtakel om vastzittend bouwwerk uit de vulling te trekken. Was een gevaarlijk apparaat bij ondeskundige bediening. |
Syntraciet |
Soort eierkool. |
T |
|
Teenschimmel |
Mijnwerkersziekte, ontstond door besmetting via de badlokaalvloeren. |
Telefonist/
vervoerregelaar |
Kompel die per verdieping in een kleine telefooncentrale het telefoonverkeer en de treinenloop regelde. Ook beheerde hij de mijnfietsen. Hij was de directe baas van de machinisten. |
Theodoliet |
Een theodoliet werd gebruikt door mijnmeters bij het controleren van het verloop van gangen en pijlers. Een theodoliet is een hoekmeetinstrument. Het instrument is eigenlijk een kijker (een richttelescoop) die dient voor het nauwkeurig meten van horizontale en verticale hoeken. |
Tinus |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik |
Titanstijl |
Bepaald type uitschuifbare, stalen ondersteuning. Was door de Staatsmijnen in samenwerking met een particulier bedrijf na 1945 ontwikkeld en werd in korte tijd de meest gebruikte ondersteuning bij de Staatsmijnen. |
|
Toevoer |
Aanvoergalerij naar de pijler, tevens voorraadmagazijn voor benodigheden in de pijler. |
Toevoerband |
Transportband in de toevoergalerij. |
Trek |
Iedere ophaal en afdaling van een lift. Men onderscheide meerdere soorten trekken. Er waren de personentrekken, die genummerd werden met 1ste, 2de, derde trek enz. De snelheid van de lift was dan minder dan bij kolen- of stenenvervoer. Deze werden de kolen- of materiaaltrekken genoemd. Verder was er nog de ”voortrek”. Deze geschiedde voor het officiele personenvervoer begon en was gereserveerd voor opzichters en kompels in het bezit van een ”briefje voor de voortrek” Dit kon door een opzichter verstrekt worden voor een bijzonder geval. |
U |
|
Uitvaren |
Voor het einde van de dienst de post verlaten en naar boven gaan. |
Utrecht |
Naam van een bekende koolafdeling op de SM. Hendrik |
V |
|
Vaarsjtieger |
Meesteropzichter - een rang boven afdelingsopzichter. |
Vaarsjtek |
Vaarstok, soort wandelstok met aan kop een hamertje. Was een statussymbool van de vaarsjtieger. |
Veiligheidsdienst |
Veiligheidsinstituut van het bedrijf en in principe dus niet onafhankelijk. |
Verbandkamer |
Soort EHBO-post op een mijn. Alle opgelopen verwondingen moesten hier gemeld worden en werden ook behandeld. De verplegers noemde men verbandmeesters. De meest voorkomende kwetsuur was de blauwe nagel. Met een gloeiende naald werd in de verbandkamer hierin een gaatje geprikt, waardoor de pijn afnam. |
Verschooten Gerrit |
Kompel van de SM. Hendrik die het boek ”Zwart Diamant” schreef, waarin hij het leven in zijn woonplaats Brunssum en zijn belevenissen ondergronds beschreef. klik hier |
|
Vertrouwensman |
Raadsman van de mijnwerker. De tussenpersoon bij problemen of conflicten. |
Victor ketting |
Handzaam klein model ketting, met aan beide uiteinden een haakje. Het kwam in diverse maten en uitvoeringen voor en werd gebruikt om snel leidingen en kabels op te hangen. |
Viedelen |
Afkomstig van het Duitse woord ”Viertel” wat een vierde betekent. In de mijnwerkerspraktijk bekende het twee uren overwerken. |
Votloak |
Scheldnaam met de betekenis van nietsnut |
Vottekroeper |
Scheldnaam voor een uitslover, hielenlikker |
Voorbetaling |
Iedere week, op vrijdag, werd een voorbetaling gedaan en een keer per maand werden deze verrekend met de zogenaamde afrekening. |
Voorspankappen |
Nadat er op een post geschoten was werd het dak veiliggesteld door een aantal stalen kappen op een tweetal onder de dakondersteuning naar voren te schuiven stalen balken (de voorspanijzers) te leggen. Hierop werden dan weer haaks de houten steenknuppels gelegd om vallend gesteente op te vangen. De voorspanijzers waren schuifbaar via een tweetal U-vormige stalen haken die aan de laatste vaste kappen waren bevestigd. |
Voortrek |
Personenvervoer alvorens het officiele personenvervoer begon. Opzichters maakten er bijna altijd gebruik van evenals locomotiefmachinisten en andere personen die met het schachtvervoer belast waren. Mijnmeters waren ook bekende voortrekkers.
Gewone kompels konden alleen met een bon van hun opzichter hiervan gebruik maken. Aanleiding om zo'n bon te krijgen was dat de kompel erg nat, ziek of een ongeval had. Heel vaak was het echter ordinaire vriendjespolitiek.
|
|
Voorwerken |
Het voorste gedeelte van een kolenpand ontkolen. Door de ruimte die hierdoor ontstond kon de kool zich zetten en was dan gemakkelijker los te hameren. Ook werd hierdoor de luchtdoorstromig bevorderd en kon de kompel veiliger werken. Het dakgesteente werd in het voorgewerkte stuk ondersteund door zg. kophouten. |
Vulling |
Het achterste gedeelte van een pijler, waar het bouwwerk geroofd is en het dakgesteente ingestort is. |
Vuuske |
Vuisthamer voor algemeen gebruik. |
Vijzel |
Hulpgereedschap om een kap provisorisch onder het dak te plaatsen. Hierna kon de stijl (stut) makkelijk onder de kap geplaatst worden. |
W |
|
Wandelbouwwerk |
Hydraulisch, zich zelf verplaatsend bouwwerk |
Wasberger |
Gemalen leisteen die gebruikt werd om met een blaasmachine in de vulling te blazen. |
Wasserij |
Bovengrondse afdeling waar kolen en stenen van elkaar gescheiden werden door ze in grote baden met een vloeistof met een hoger soortlijk gewicht dan water te dompelen. De kolen kwamen dan boven drijven en de stenen zakten naar de bodem. Ook wel de "zware vloistofwasserij" genoemd. |
Waterpatroon |
Met water gevulde plastic koker, die in het boorgat achter de springstof werd geplaatst om het effect van de explosie maximaal te maken. |
Wentelkoker |
Transportsysteem van stalen ovale, open goten in op-en neerbraken die gebruikt werden voor het ransport van kolen en stenen. |
Wetterdeur |
Deur van een luchtsluis met tot doel de ondergrondse luchtververversing te reguleren. De deuren waren zodanig geconstrueerd dat ze door de luchtdruk werden dicht gehouden. Er waren ook stalen draaideuren, die slechts in één richting (tegen de lucht in) open konden. Ze waren zodanig geconstrueerd dat ze door een locomotief konden worden open gereden. Het was dan zaak er niet achter te staan. |
Wettersjlaag |
Ook wel wetterzoal genoemd. Verlaten galerij of verdieping die alleen nog maar dienst deed in de luchthuishouding |
Wilhelmina |
De kleinste en de oudste Staatsmijn, gelegen in Terwinselen. Haar exploitatieperiode was van 1906 tot 1967 waarin er bijna 60 miljoen ton huisbrandkolen werd geproduceerd. |
Willem-Sophia |
Was een voormalige steenkolenmijn die gelegen was nabij Spekholzerheide. Het was een particuliere mijn die tussen 1902 en 1970 in bedrijf was. De gewonnen steenkool bestond voornamelijk uit magerkool, de totale productie bedroeg ruim 22,5 miljoen ton. (Bron: Wikepedia) |
WIM |
Afkorting voor Werk Invalide Mijnwerker. Het was een onderdeel van het FvSI met het doel de werkverschaffing aan invalide mijnwerkers. Zo was er een schoenfabriek, onderhoud van tuinen, beheer van kantines ed. |
Winkelstraat |
Gang tussen badlokaal en schacht waar de kompel zijn drinkbus met koud, of heet water voor thee en warme koffie via tapkranen, kon vullen. |
Y |
|
Z |
|
Zaagtand |
Om de druk van het dak op het bouwwerk gelijkmatig te verdelen werd in halfmechanische pijlers het bouwwerk in zaagtandvorm gezet. |
Zeverij |
Bovengrondse afdeling waar de kolen via zeven op maat gesorteerd werden. |
Ziek vieren |
Het ziek zijn. Men had dan de ziekenkaart, een blauw briefje waarop vermeld stond wanneer de kompel eventueel weer bij de mijnarts op ontrole moest of de datum waarop hij zijn werk moest hervatten. De mijnarbeid werd zo gehaat, dat men ziek zijn als een feest vierde. Vandaar deze rare benaming. De mijnartsen waren heel streng en de ziekenkaart werd niet makkelijk verstrekt. De eerste twee ziektedagen (carenzdagen) werden overigens niet betaald. Als je de ziekenkaart kreeg was dat meestal voor die twee dagen. In die tijd mocht je niet buitenshuis komen en werd gecontroleerd door zogenaamde ziekencontroleurs. |
Zinken |
Door de grote druk van het dakgesteente werd de bodem van galerijen naar boven gedrukt, want dit was de enige plek die niet ondersteund werd. Het verwijderen van dit opgedrukte gesteente noemde men zinken. De ploegen die hiermee belast waren noemde men zinkploegen. |
Zondagsjiech |
Een dienst op een zondag. In de oorlog werd dit door de bezetter verplicht. Na de oorlog was dit noodzakelijk om Nederland weer van brandstof te voorzien. |
Zuid-Oost |
Aanduiding van de steengangen op de SM. Hendrik. Op iedere verdieping waren er, ten opzichte van de schacht, steengangen in Zuid-Oostelijke richting, die dan aangeduid werden met de 1ste Zuidoost, 2de Zuidoost enz. |