Günther Platzeck.



Günther is/was een Duitse kompel afkomstig uit de Selfkant. Hij kan niet goed Nederlands schrijven en ik heb zijn verhaal dus opgeschreven.
Hij had al een bewogen leven achter de rug voordat hij op de Hendrik kwam werken. In de Tweede Wereldoorlog had zijn familie een tijdje in Oost Duitsland gewoond. Verplicht moeten boeren op een boerderij, die eigenlijk van anderen was geweest.
Veel heil zagen ze er niet in zitten en hun voornaamste bezigheid was het stoken van illegale "Schnaps". Ze moesten uiteindelijk toch ook nog ergens van leven.
Toen de Russen in de buurt kwamen, had hun vader de pijp aan Maarten gegeven en was met zijn gezin terug naar de Selfkant gegaan.
Toen in 1948 de Selfkant als oorlogsbuit aan Nederland werd gegeven kwam hij op de SM Hendrik terecht. Ik heb daar (in mijn zwartste tijd): een tijdje met hem gewerkt en hem kennen geleerd als een heel patente man die wel nergens (meer) bang voor was. Zijn gevoel voor humor, in iedere penibele situatie wist hij de spanning te breken en de lachers op zijn hand te krijgen.
Hij kon ook voor iedereen een bijnaam verzinnen. Meestal waren dat komsiche verwijzingen naar de bijbel. Verkes Teun (Antonius met het varken), noemde hij onze posthouwer. Die was overigens heel vereerd met zijn titel.
We waren in de afdeling M2, dacht ik. De afdeling die zich bezighield met het roven van oude galerijen. Om dat even uit te leggen: Een kolenfront, pijler genoemd, waarin de kolen gedolven werden was verbonden door een toevoer- en een afvoergalerij. Dit waren vrij grote gangen waarin transportbanden lagen om materialen aan te voeren en de gedolven steenkool af te voeren. Tevens diende de toevoer als een soort magazijn voor de pijler. De exploitatietijd van een pijler was eindig. Meestal korter dan een jaar. De pijler liet je daarna gewoon invallen door het bouwwerk weg te nemen (roven genaamd). Het bouwwerk in de pijler (stijlen genaamd) was inschuifbaar. De pijler roven was simpel werk. De toevoer- en afvoergalerij roven was een ander verhaal.
De ondersteuning (het bouwwerk) van de toevoer en afvoer bestond uit brede spoorstaven, Russen genoemd. Een zogenaamde bouw bestond uit twee schuingeplaatste verticale spoorstaven (stijlen) en een horizontale staaf ,de kap , daar bovenop. Om de 60, 70 cm stond een bouw. Ze werden op afstand gehouden door zg steenknuppels. Ronde houten knuppels van ongeveer 8cm diameter. Door de boven- en zijwaartse druk werd alles tot een ongelooflijk sterk geheel gedrukt. Het enige dat niet beschermd werd was de vloer. Door de druk rondom kwam deze na enige tijd omhoog. Dit fenomeen noemde men "poefen". Als de vloer niet regelmatig onderhouden werd door hem te verlagen, zinken genoemd, was van de oorspronkelijke hoogte van 2,5m soms nog maar een meter over. De stijlen stonden er dan tot hun kraag in en roven werd een hels karwei.
Het roven van galerijen had geen hoge prioriteit, kostte alleen maar geld en het moest gedaan worden terwille van de luchtbeheersing ondergronds. Om alle in werking zijnde afdelingen te beluchten was een ingewikkelde luchthuishouding bedacht.
Als we begonnen met het roven van een galerij waren we al blij als we er gebukt konden lopen.
Het roven (wegtrekken) van de bouwen gebeurde met een zg rooflier. Een sterke lier, aangedreven door perslucht. De rooflier moest je goed vastzetten anders ging de lier naar voren inplaats van dat de ondersteuning naar achteren kwam. Op een stijl of kap moest je een roofklauw monteren waaraan de trekkabel bevestigd werd. Zo'n roofklauw moet je je voorstellen als en soort zware bankschroef die je op de stijl of kap bevestigd. Lompzwaar, onhandig en erg tijdrovend. Wel veilig en verplicht !
Veel handiger was om de haak van een kolenwagentje hiervoor te gebruiken. Zo'n ding was licht en werkt dus veel vlugger. Was bloedlink en daarom streng verboden. Ondergronds was bijna alles verboden wat makkelijk was. Kompels durfden dus alles.
Werken in afd. M2 was op vakantie zijn in vergelijking met de arbeid in de pijler of op een steenpost. Het acoord was gebaseerd op het gebruik van de roofklauw. Door toepassing van de wagenhaak konden we een uurtje luiwammesen voor we begonnen met roven. In de praktijk betekende dat een boterhammetje eten en wat sterke verhalen vertellen.
Eén ijzer was éé ijzer, was een andere eigenaardigheid. Voor het accoord (de afgesproken prestatie) moest per man, afhankelijk van de plek, zoveel ijzer getrokken worden. Een afgebroken kap of stijl van een halve meter was evenveel waard als een complete van drie meter. Dat opende perspectieven.
Günther was heel goed met de sloopbeitel, kerfde een stijl die tot aan zijn nek in de vloer gezakt was aan de achterkant in en we trokken hem met rooflier vervolgens over. Het stuk in de vloer lieten we zitten, we waren wel verplicht dat er ook uit te halen maar we zorgden wel dat er genoeg stenen op vielen om het onzichtbaar te maken.
Dan had je nog de opzichter. Een klein kereltje, geboren en getogen als matennaaier. Hij probeerde ons steeds te verrassen door met afgeschermde lamp te naderen. Als hij ons kon betrappen op het gebruik van de wagenhaak inplaats van de roofklauw werden we beboet. Wij op onze beurt verzonnen van alles om dat te voorkomen. We bouwden een opzichtersalarm met wat latten die omvielen en ons waarschuwden als hij er met zijn afgeschermde lamp tegenop liep. We verstopten dan vlug de haak en gingen de roofklauw gebruiken.
Hij op zijn beurt, wist dat wij hem misleidden en ging overal die haak zoeken. De enigste plekken waar je in de vloer kwam was in de buurt van een stijl. Daar was de vloer verbrokkeld, overal anders was het vaste leisteen. Hij vond bijna altijd onze haak en wij kregen royaal de pest aan hem.
Günther wist de oplossing. Ondergronds waren geen WC's. Poepen was een groot probleem, je kon het je collega's niet aandoen.
Günther deed een grote hoop in een krant en groef hem in aan de voet van een stijl. Hij stapelde er nog wat los gruis op en het leek net of wij daar in grote haast onze haak verstopt hadden.
Onze opzichter kraaide bijkans van plezier. Hij had ons weer bij de kloten. Kon ons weer gaan beboeten wegens onveilig werken. Wij waren met drie man zogenaamd druk bezig aan het rooffront maar hadden wel een zakdoek in onze stofmaskers gedrukt om ons lachten niet te laten klinken als hij de haak uitgroef. We hielden hem zo goed als het ging onopvallend in de gaten ...
Ik kende toen al een hele hoop ondergrondse vloeken maar leerde er in dertig seconden een heel vocabulair vrij toen Günther quasi verontwaardigd aan de opzichter ging vragen waarom hij uitgerekend bij ons op de post, stiekem in het donker kwam ... schijten.





FvdB

maart 2006

terug naar koelpiet
terug naar koelpiet