Frans Cals






cals cals

Gesprek met Frans Cals, werkno 1163 HK

Frans is geboren op 11 juni 1939. Na de lagere school heeft hij zich in 1953 voor het werk bij de mijn Hendrik in Brunssum opgegeven. Helaas, omdat hij maar 46 kg woog en klein van stuk was kwam hij niet door de keuring. Hij bleef niet bij de pakken neerzitten en ging aan de slag bij bakker Erkens. De eerste 2 maanden verdiende hij feitelijk niets, omdat hij het voorschot voor de aanschaf van een gestreepte broek, muts en wit jasje nog moest aflossen.
Zondags ging Frans met vrienden naar de Katholieke Arbeiders Jeugd (KAJ). Zoals iedereen van zijn leeftijd rookte hij, van de minste shag, merk Piraat. Meer zat er niet in bij zijn weekloon van 9 gulden. Sommige vrienden verdienden als OVS-er meer, 25 piek per week en rookten dus een merksigaret, Old Mac of Cabalero.
Vader Cals werkte ook op de mijn, eerst ondergronds, in de paardenstal. Na de mijnramp op de Hendrik in 1928 is hij niet meer in de mijn afgedaald. Op de Bouwberg, buiten Brunssum, waar de familie woonde, praatten de moeders onder het verzorgen van de was, met elkaar over de verdiensten van hun kinderen. Thuis vertelden ze door wat ze gehoord hadden. De sociale druk om naar de mijn te gaan was dus hoog, daar was immers geld te verdienen en de mijnwerker verwierf de achting van de gemeenschap.
In 1954 waagde Frans weer een kans bij de mijn en toen werd hij wél aangenomen. Waarschijnlijk had dat te maken met het toenemende tekort aan mijnwerkers. De werving van Italianen was toen in volle gang. Frans mocht naar de OVS. Hij blaakte van trots: eindelijk was hij lid van het mijnwerkersgilde. Een half jaar voor het einde van de 3-jarige opleiding werd hij gekeurd voor het werk als ondergronder. Dat ging mis, hij woog toen maar 48 kg. Na herkeuring, 3 maanden later en enige bijstelling naar het normgewicht had hij zijn doel bereikt. Ik groeide toen spontaan 3 centimeter, glimlacht hij nu, die dag vergeet ik nooit meer.
Tegenwoordig geeft Frans vaak lezingen en daar komt die trots ook ter sprake. Er is vaak kritiek van leeftijdgenoten: Laten we eindelijk eens ophouden met die verheerlijking van de mijnperiode! Maar zegt Frans, we moeten het niet verbloemen, we waren echt trots in die tijd. Na afloop van de sjiech maakte je je ogen schoon met slaolie. Als we gingen dansen deden we dat niet, de eerste tijd, zo konden de meiden zien dat we mijnwerker waren!.
In die tijd werkten kerk, mijn en onderwijs nauw met elkaar samen. Als kinderen van een bovengrondse konden wij wel naar ambachtsschool, maar naar Mulo of HBS dat was weggelegd voor de meer welgestelde. Sommigen gingen ook naar de kostschool, zoals de zonen van bakker Erkens en Hoppers, die later het bedrijf moesten overnemen. Kinderen van opzichters en meester-houwers mochten wel naar de Mulo of HBS. Als je goed kon leren kon je later wel naar de Mijnschool werd geredeneerd, dat was toch ook een zeer degelijke opleiding.
Frans ging in 2 Januari 1957 ondergronds. Hij werd niet gespaard. Met zijn geringe gewicht en lengte had hij het zwaar, hij wilde geen medelijden en accepteerde hulp alleen als het niet anders kon. Want, als je vaak hulp nodig had zoemde die boodschap al snel rond en dat was niet best voor je aanzien ondergronds. Gelukkig kwam hij in de mechanische pijler terecht waar hij een heel goeie posthouwer tegenkwam Fritske, die begrip toonde als het moeilijk werd.
Frans zat een jaar of 3 op de schaaf in de stal, dat heeft hij goed gered, steeds met de hoop op het houwersexamen daar, maar moest weer terug aan de kool in een hand pijler.
Zo langzamerhand begon hij met de rug te sukkelen. De dokter adviseerde hem om af te zien van lichamelijk zwaar werk. Hij is toen op de machine (lomotief) terechtgekomen omdat je dan niet naar boven hoefde met artikel 23 van AMF. “Ja”, zegt Frans de boven gronder, zoals de portiers die de penninguitgifte deed, de onderhouders van het materiaal, de machinisten, die worden niet genoemd. De man die op akkoord werkte stond centraal, punt uit. (Och jij, je bent nooit aan de kool geweest).
Frans wist best wat ondergronds speelde, 2 jaar lang aan de kool, naderhand nog 3 jaar mechanisatie. Hij is afgekeurd volgens artikel 23, met herplaatsing bovengronds.
Frans herinnert zich vele leuke anekdotes, dingen die hem altijd zijn bijgebleven zoals de eerste kennismaking als 17-jarige met het grote bad voor de ondergronders, met 2000 andere mannen, buurman incluis. Dat was wel heel iets anders dan de aparte badhokjes bij de OVS. En dan nog eens de geur van de eerst keer ondergronds ruiken, zoals hij die op de eerste ondergrondse dag heeft opgesnoven. Die specifieke geur heeft hij naderhand gezocht, in mijnen in Engeland en in België Duitsland en Oostenrijk, maar die was nergens zo te vinden.
Frans is in 1967 op de mijn gestopt en kreeg een omscholing naar onderhoudsbankwerker, want die waren dringend nodig bij de chemie. Dat werd leren, meetkunde, algebra, 2 jaar lang, naderhand nog lassen en een schaafcursus. In 2000 ging Frans met pensioen, na 46 DSM-jaren. Frans heeft thuis een aantal vitrines, tjokvol met mijnspullen. Hij toont een curiositeit: een petje voor een kind van 8 jaar dat in de paardenstal van de mijn werkte. Hij voelt geen spijt over het verleden, maar is blij dat mijnperiode is afgelopen. Zijn generatie mijnwerkers moest zelf voor alle spullen zorgen, Dat veranderde bij de werving van buitenlanders, die werden in watten gelegd, kregen de was gedaan, woonden in gezellenhuis, voor zijn gevoel kon toen alles, omdat het nodig was. Op het moment dat de werksituatie redelijk goed werd, met de invoering van de mechanisatie, ja, toen werden de mijnen gesloten. Vele opzichters waren schatten van mensen, maar eenmaal ondergronds, als ze de kool zagen kregen ze een waas voor de ogen: productie maken, anders bestond er niets.
Vaak waren de omgangsvormen op de mijnen verschillend: bij de Emma sprak je de baas van de OVS als “mijnvader” aan, in Brunssum was het meer een “familiekoel”, met veel mensen uit Schinveld en Brunssum, die elkaar ook privé kenden. Een HTS-er Rien uit Haarlem, de eerste brildrager die hij in de mijn tegenkwam, was heel anders dan de doorsnee-opzichter, "een net persoon", beleefd, voorkomend. Frans heeft na vele jaren weer contact gekregen met deze man die voor hem zo belangrijk is geweest.
Het klassenverschil ondergronds was overduidelijk in het badgedeelte. Ondergronders maakten gebruik van een immens grote badhal. De meesterhouers hadden een apart bad. De opzichters hadden een apart bad, en de ”vaarsteigers en hoofd opzichters” beschikten over een badkuip. De jonge OVS-ers moesten die badkuipen schoonmaken.
Ja, de OVS, zegt Frans peinzend, dat was toch een beetje een veredelde verkennerij. We gingen op kamp naar Vaalsbroek, leerden knopen te leggen, maar zo langzamerhand sloop de ernst erin.
Wat was voor Frans het kenmerk van de mijnperiode? Hij zegt het met één woord: kameraadschap.
We praten nog even over de tegenwoordige trots van Frans: het restaureren en plaatsen van wegkruisen, steeds op een toegangsweg naar Brunssum. In totaal heeft hij 17 kruisen geplaatst en 22 gerestaureerd, alles zonder bijdrage van de gemeente, maar wel met sponsoring door bedrijven. ”Ach ja, creatief bezig zijn, dan blijft het leven de moeite waard, toch?”, zegt Frans tot afscheid.




FvdB

juli 2014

terug naar koelpiet
terug naar koelpiet