Schinveldse houwers



vlnr: Theo Willems, Hein Verhooren, Toon Tongelen, Ger Andrieu en Jo Berkers


Behalve de vijf hierboven afgebeelde kompels zullen in de ruim halve eeuw dat de Staatsmijnen Hendrik en Emma bestaan hebben er beslist ook enkele honderden andere Schinveldse houwers werkzaam zijn geweest. De SM. Hendrik en Emma waren in die periode de belangrijkste werkgevers en veel andere keus was er gewoon niet.
De houwer was de ondergrondse vakman bij uitstek, de ruggegraat van de koel (mijn). Van zijn inzet en vakmanschap was de organisatie in principe afhankelijk. Als hij niet bereid was zich letterlijk dood te werken (kompels werden niet oud, ze werden bij hun 55ste daarom al gepensioneerd), niet veilig en economisch werkte, ging dat meteen ten koste van het bedrijfsresultaat. Dus lag er de (Staats)mijnen veel aan gelegen om een bekwame, gewillige en universele ondergrondse arbeider te scheppen, lees hebben.
De houwer was de norm. Alle ondergrondse lonen waren dan ook afgeleid van het houwersloon. Dat werd gesteld op 100%. Was je sleper of hulphouwer dan kreeg je hiervan een lager percentage dat varieerde tussen de 75 en 95%. Ook als je in dezelfde pijler een even groot pand (toebedeeld stuk) moest ontkolen als de houwer. Het vakmanschap werd dus in eniger mate beloond.
Afhankelijk van het soort werk was er een specialisatie in het houwerschap. Je had koolhouwers die werkzaam waren in de pijlers. Steenhouwers waren werkzaam en gespecialiseerd in het drijven van steengangen en galerijen. Schiethouwers waren de houwers die springstof gebruikten. Schachthouwers waren werkzaam in het afdiepen en onderhoud van de schachten en opbraken.

Om houwer te kunnen worden moest je aan een aantal voorwaarden voldoen. Op de eerste plaats moest je een aantal jaren ondergronds werkzaam zijn. Voor mannen die de OVS doorlopen hadden was dit minder dan degenen die dat niet hadden. Standaard was dat je ondergrondse loopbaan begon als sleper. Daarna werd je postsleper en hulphouwer. Voldeed je aan de leeftijd en verblijftijd dan ging je naar de houwerspijler.
In deze pijler waren alle aspirant-houwers voor zes maanden samengebracht en hadden te maken met een zwaar accoord (het dagelijks te ontkolen stuk, ook wel pand genoemd) en verscherpt toezicht. Zowel de opleidingsafdeling als de koolafdeling waren indringend aanwezig. Een minuutje arbeidstijd smokkelen was onmogelijk. Het accoord, dat was de minimale te leveren prestatie, was daarvoor altijd te hoog en smokkelen door minder ondersteunend bouwwerk te plaatsen dan voorgeschreven was door het verhoogde toezicht ook onmogelijk. Let wel, in andere pijlers werd het smokkelen met de ondersteuning, zeker op middagdienst (dan was er minder toezicht) oogluikend toegestaan, want een afdelingsopzichter wiens afdeling een te lage productie leverde werd door zijn superieuren ook weer uitgeveterd.
Een hulphouwer vertelde mij (hij was in die tijd nogal fijn gebouwd) dat hij door zijn eigen neef, die in zo'n houwerspijler de afdelingsopzichter was, al na twee weken beboet werd omdat hij zijn pand er niet uitkreeg.
Klagen of protesteren waren natuurlijk taboe onderwerpen. Iemand die dat deed was het houwerschap niet waardig, werd uit de houwerspijler verwijderd en mocht nog een jaartje als hulphouwer in een andere pijler zwoegen. Je eigen ongeveer doodwerken was een gunst, waarden en normen waren toen (in die zogenaamde ouwe goede tijd) ook niet erg verheven.
In deze periode kreeg de aspirant-houwer ook nog voor of na de dienst (sjicht) les in veiligheid, mijnbouwkunde, netheid (lees gehoorzaamheid) en instructie in het onderhoud en de bediening van machines en werktuigen. Het geheel werd afgesloten met een mondeling examen en bij goed gevolg bekroond met het houwersdiploma. Met de feestelijke uitreiking hiervan was er weer een kleine ceremonie met de directie, men ging op de foto en die werd weer afgedrukt in de Steenkool.

Het ondergrondse beloningssysteem was gebaseerd op accoordloon en zogenaamd sjichtloon (vast dagloon).
Na de oorlog was het onmenselijke persoonlijke accoord afgeschaft en vervangen door een groepsaccoord. De ploegbaas van een werkgroep kwam zogenaamd met iemand van het ”Accoord” (soort tijdschrijver) een bepaalde dagelijkse hoeveelheid arbeid overeen. In de pijler was dat het aantal vierkante meters kool dat per man moest worden gedolven. In de praktijk werd dit eigenlijk door de man van het ”Acoord” opgelegd. Dit was dan 100% van het houwersloon dat in de CAO was vastgelegd. Presteerde de werkgroep meer dan werd dit ook percentueel uitgekeerd. Werd het accoord niet gehaald dan werd er evenredig minder betaald.
Minder prettig was dat indien er door een werkgroep erg veel verdiend werd het ”Accoord” opnieuw de zaak kwam bekijken en het accoord naar boven bijstelde. Met hard werken sneed de kompel in zijn eigen vlees.
Een andere minder aardige bijkomstigheid van dit beloningssysteem was dat er op den duur een selectie plaastvond. Kompels die herhaaldelijk het accoord niet haalden werden door hun collega's uit de ploeg geweerd. Alhoewel (bijna) niemand dit nu zal toegeven weet ik uit eigen ervaring zeker dat het gebeurd is.
Soms had het accoord-systeem ook komische effecten. Ik heb een periode in de afd. M2 gewerkt. Deze afdeling had o.a. de taak verlaten bandgalerijen te roven. Dit betekende het demonteren van de transportmiddelen zoals kettingtransporteurs en transportbanden, het uitbouwen van de persluchtleiding en het verwijderen van het ondersteunend bouwwerk. Dit laatste was wel spectaculair. Met een zware lier werden via een stalen kabel, de kappen (stalen spoorrails, die als dakondersteuning fungeerden en de stijlen, idem spoorrails waarop de kappen rustten weggetrokken. Soms stond zo'n stijl van 2,5 m wel 1,5 m diep weggezakt in het gesteente. Tenminste zo leek het. In werkelijkheid was de vloer van de galerij door de immense druk omhooggeperst. De lier kreeg dan de stijl niet uit de bodem getrokken en deze moest dan met een afbouwhamer worden vrij gemaakt. Dit hield enorm op. Soms knapte de stijl en dat was mooi meegenomen, want het acoord was gesteld op ”ijzers”. Of je nou een hele stijl of eentje van een halve meter had. Een ijzer was een ijzer.
De meeste mannen van M2 waren oudere mijnwerkers, die in een pijler niet meer meekonden en hier eigenlijk een soort aangepast werk hadden. En ze waren slim! Aan het begin van de dienst schatte onze voorman de situatie in. Uitgangspunt was 4 of 5 uurtjes werken en druk bezig zijn als de opzichter kwam. Met een sloopbeitel in de afbouwhamer werden een aantal stijlen aan de achterkant ingekerfd. De lier kon ze dan knappen en het acccoord werd met een vinger in de neus gehaald. De 3 maanden in deze afdeling was mijn mooiste ondergrondse periode.

Het zogenaamde sjichtloon was aanmerkelijk lager dan het accoordloon en was bedoeld voor de ondersteunende diensten. Vervoer, mijnmeters, materiaalvoorziening ed. Het voordeel van dit soort werk was dat het minder slopend en ongezond was dan de productie. Merendeels waren het alleen de oudere kompels van boven de veertig die hiervoor in aanmerking kwamen, maar in het vervoer (machinisten) en bij de mijnmeters zag je ook jongere gasten.
Een enkele houwer werd later soms meesterhouwer. Dat was een hele eer en vooruitgang. Een meesterhouwer was de rechterhand van een opzichter en leidde vaak de afdeling op de middag- en nachtdienst. Hij kreeg een vast maandsalaris, kon douchen in een apart badlokaal en had nog enkele andere privileges die de gewone kompel niet had. Als statussymbool had hij een ijzeren benzinelamp.
Aan de meeste meesterhouwers die ik ondergronds heb meegemaakt, heb ik goede herinneringen. In de leerpijler heeft Ed Reubsaet uit Jabeek, me vaak op middagdienst, geholpen om mijn stuk eruit te krijgen. Aan hem kan ik nu nog, 60 jaren later, met respect terugdenken.






Op het einde van de dienst wachten een aantal kompels bij een van de schachten van de Emma-Hendrik op hun trek naar boven.
De 3de van links is Jan Hogen uit Brunssum, de 8ste van links met stofmasker op de borst is Huub Hanssen uit Schinveld, schuin achter hem en slechts gedeeltrlijk zichtbaar staat Thei Pieper uit Schinveld en de derde van rechts is Stevelmans (meesterhouwer) uit Brunssum.



Houwers van de Emma-Hendrik in 1965.
Links Ger Andrieu uit Schinveld en rechts Jo Goffin uit Brunssum


Foto en namen: Ger Andrieu


Zogenaamd accoord briefje (afspraak tussen post en bedrijf)
Het betreft hier een post in de voorbereiding, dus het drijven van een toe- of afvoer van een pijler en wel in laag D afd. F.
De bezetting zijn 14 man per ronde dienst. Als dat 3 ploegen zijn middag-, dag- en nachtdienst dan kan dat opgedeeld zijn als 5 en 5 en 4 man.
Als de pijler voorwaartse afbouw was, (dit was vaak het geval) dan moesten om praktische reden de kop van toe- en afvoer een tiental meter voorliggen op de pijler. Een handpijler ging per etmaal 2 X 1,20 m. vooruit (er waren twee ontkooldiensten, de dag- en de middagdienst). Op nachtdienst werd het vervoermiddel omgelegd en het overbodige bouwwerk geroofd. De posten op toe- en afvoer hadden dus een produktiedienst meer, wat er op neer kwam dat per dienst 1 bouw (raamwerk volgens afbeelding) geplaatst moest worden. De bouwafstand is immers aangegeven als 80 cm.
Zat de kolenlaag in het te verwijderen gedeelte dan mocht deze niet weggeschoten worden, maar werd eerst met de hand ontkoold. Daarna werden de schietgaten in het gesteente geboord, bezet met dynamiet en vervolgens weggeschoten. Daarna werd eerst het dak veilig gesteld (de kap geplaatst), zodat men niet getroffen kon worden door vallend gesteente en werd het losgeschoten gesteente opgeruimd. Vervolgens werden de ondersteuningsstijlen onder de kap geplaatst en de zijwanden afgeschoord zodat los gesteente opgesloten zat.
Om de zoveel tijd moest het transportmiddel (in dit geval een schudgoot) verlengd of opnieuw geplaatst worden en de luchtleiding verlengd.
In die tijd werd op zaterdag 6 uren gewerkt. Om toch afgeronde werkzaamheden te krijgen werden dan minder pijlers met meer man bezet.
Verder is uit dit accoord af te leiden dat het houwersloon in dec. 1954; 17,17:1,2= fl. 14,31 was.


scan: Sjaak Giezenaar


Ondergrondse bankwerkers, electiciëns, pompmachinisten ed. werkten niet in accoordloon, maar werden per gewerkte dienst betaald. Ze behoorden tot de categorie ”Technische Vaklieden”







Jan Wilhelmus (Wullem) Hermans 1897 - 1975.
Hier bij zijn werk in een ondergrondse pompenkamer van een der Staatsmijnen.





Het resultaat van een houwersopleiding op de SM. Hendrik begin jaren 1960.
Een houwersopleiding (lees extra hard werken in de z.g. houwerspijler) duurde ongeveer een half jaar en werd besloten met de afname van een mondeling examen.
Als de hulphouwer zowel praktisch als theoretisch aan de gestelde normen voldeed kreeg hij het ”Houwersdiploma”. Aan de uitreiking hiervan werd een feestelijk tintje gegeven en men ging o.a. op de foto.
De mannen, zittend in de onderste rij waren betrokken bij de opleiding van de aspirant houwers, zoals de instructeurs en de opzichters. Ook zitten hier waarschijnlijk een paar leden van de directie van de SM. Hendrik bij.
vlnr: Sjeng Renneberg uit Schinveld, Gerrit Raets uit Brunssum en Joep van den Boom, ook uit Brunssum.
De rest is onbekend.
In de tweede rij, 2de van rechts is dhr. Gommans uit Brunssum
 



FvdB

maart 2015

terug naar koelpiet
terug naar koelpiet