De mijnramp van 24 maart 1947 op de Staatsmijn Hendrik.
De gevaarlijke mijnarbeid
In de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog werd veelvuldig, zowel in de toenmalige media als in de volksmond, de uitdrukking:”Aan het kolenfront ! ... ” gebezigd. Schijnbaar werd het onvermijdelijk geacht dat er voor de steenkolenwinning, die in die jaren essentiëel was voor de heropbouw van Nederland, per jaar een zeker aantal doden en zwaar gewonden vielen. In de daarbij behorende gedenkingen werd dan door de overheid, de geestelijkheid, de pers en zelfs in het Polygoon filmjournaal, met gepaste trots en eerbied verslag gedaan van het heldhaftige strijd ondergronds van de mijnwerker met zijn gevaarlijke belager.
Echter, in de gezinnen en families waar het noodlot had toegeslagen, werd dat heel anders ervaren. De achtergebleven echtgenotes, vaak moeders met een aantal jonge kinderen, stonden er plots alleen voor. Voortaan moesten ze zien rond te komen met een schamele uitkering van de Rijksverzekeringsbank. Die gold alleen voor haarzelf en kinderen tot 16 jaar. Vanaf 16 jaar werden deze kinderen geacht te gaan werken. Studeren was er dus voor deze kinderen, niet meer bij.
De hoogte van die uitkering was ook nog van verschillende factoren afhankelijk. Was het slachtoffer b.v. niet ondergronds omgekomen, maar tengevolge van zijn verwondingen bovengronds overleden, dan was die uitkering al meteen een stuk geringer. Als het slachtoffer meer dan 10 dienstjaren had, dan kreeg de weduwe nog een beperkt aantal hectoliter deputaatkolen van de mijnen. Bij minder dan 10 jaren ... niets.
Mijn stiefmoeder kreeg in 1952, toen mijn vader omgekomen was, voor haarzelf en 4 kinderen (beneden 16 jaar) 40 gulden per week. En dit ook nog pas na enkele maanden. In de tussenliggende tijd moest ze het maar uitzoeken. De mijn had alleen de begrafenis en de kist betaald.
Over het oneindige geestelijke leed, het gemis van de echtgenoot, de noodzakelijke leiding en raad van een vader bij de opvoeding van de kinderen, werd nooit gesproken, laat staan door de mijn bijstand verleend. In iedere gemeente stond immers een monument, waarbij op Barbaradag (4 december) een krans werd gelegd en de omgekomenen door de kandelaar likkende notabelen werden herdacht.
De Staatsmijn Hendrik te Brunssum/Rumpen op 24 maart 1947
Omstreeks half twaalf die maandagmorgen hoorden we, zelfs in Schinveld, de sirenes van de Hendrik stotend loeien. Wij kinderen hadden dat nog nooit gehoord, maar het geluid was zo onheilspellend dat we begrepen dat er iets ernstigs aan de hand moest zijn. Toen ik thuiskwam, hoorde ik van mijn vader die middagdienst had, dat hierdoor de leden van de reddingsbrigade werden opgeroepen. Op de Hendrik moest iets vreselijks aan de hand zijn, zei hij.
Als een grote ramp gebeurt zijn er altijd een paar luttele dingen aan voorafgegaan, die men als potentiëel gevaarlijk niet herkend heeft. Dit was ook hier het geval.
In laag XIII tussen de 537 meter- en de 636 meterverdieping was in afdeling Q op 14 feb. daaraan voorafgaand de kolenwinnig gestaakt. Er waren daarna werkzaamheden uitgevoerd aan de luchthuishouding om deze zodanig om te leiden, zodanig dat na de defenitieve afsluiting van het ontgonnen gedeelte, de rest van de mijn efficiënt belucht kon worden. Hiertoe was een nieuwe luchtverbinding gemaakt en het gevolg hiervan was dat er nu in de oude afd. Q een luchtverbinding was met zowel de 1ste Zuid-Oostelijke steengang op de 537m. verdieping en de 4de Zuid-Oost, ook op de 537m. verdieping.
Om te voorkomen dat de luchtstroom onnodig veel te groot bleef, waren er op 3 maart een paar smoordeuren geplaats en was er in de betonblokkendam (muur van gestapelde betonblokken), die uiteindelijk de definitieve afsluiting zou zijn in de luchtverbindingsweg aan kop pijler, een ruim doorkruipgat gemaakt. Niettemin was er een doorstroming van ongeveer 440 kubieke meter lucht per minuut. Dit kwam overeen met een luchtsnelheid van ± 50km/h. En deze veel te grote flow zou naderhand noodlottig blijken.
In de afvoer van afd. Q lagen twee transportbanden om de gewonnen steenkolen af te voeren. De eerste band had een lengte van ongeveer 400m. De tweede was ongeveer 300m. lang. De overgang van band 2 naar band 1 bevond zich in een zogenaamde kom. Dit was een dieper gelegen punt in de afvoergalerij.
De aandrijving van de beide banden was via electromotoren. De aandrijfrollen waren met rubber bekleed om slippen tussen rol en band te voorkomen, maar in de praktijk gebeurde dit toch herhaaldelijk. Er was zelfs kort geleden een brand geweest tengevolge van een slippende aandrijfrol, die echter dankzij een oplettende en doortastende kompel op tijd geblust was. Er waren ook al proeven genomen met een mechanisch uitschakelmechanisme, dat bij een bepaalde slip de electrische aandrijving uitschakelde. Echter de directie van de mijnen was de mening toegedaan, dat de lader/bedieningsman voldoende toezicht moest kunnen uitoefenen en desnoods voldoende handelend kon optreden om een eventuele brand van de transportinrichting in de kiem te moren. Deze aanname zou eveneens tot fatale gevolgen leiden.
Verder was er nog een door de mijnen zelf ontwikkeld brandblustoestel, de zogenaamde Minimax. Dit was een langwerpige stalen cilinder met een inhoud van ongeveer 10 liter. Dit toestel hing in een beugel en kon via een kraan en een nippel met water en perslucht gevuld worden. Gebruiksklaar kon het een waterstraal enige meters vooruit spuiten. Dit toestel kon onmogelijk een brand van grotere omvang blussen, gezien het feit dat het steeds opnieuw gevuld moest worden. Er hingen wel twee excemplaren bij iedere bandmachine om een beginnende band in de kiem te kunnen smoren. De directie van de mijnen had hiermee bewust een risico genomen.
De ochtenddienst van afd. Q bestond op die maandagmorgen uit 6 kompels die in de oude pijler morskolen zouden opscheppen en de ondersteuning uit de pijler roven (verwijderen). Verder hadden 3 kompels de taak de verbinding naar de 1ste Zuid-Oostelijke steengang na te breken (te verruimen en nieuw bouwwerk plaatsen). Allen bevonden zich in de uitrekkende luchtstroom achter de aandrijfmotor van het eerste band.
Toen de morskolen in de stortkast waren geschept is de schudgootmeester (voorman) richting voet afvoer gegaan (dat is de plek waar de aandrijfmotor van het 1ste band zich bevond), om de transportbanden in te schakelen en de kolen in de laadplaats van de steengang in kolenwagentjes te laden.
Op zijn weg in de afvoergalerij heeft hij opzichter Keulers ontmoet, die hij ongetwijfeld verslag van de stand van zaken van die morgen heeft uitgebracht.
Dit was een normale gang van zaken. De kompels gingen op dagdienst om 6 uur naar beneden en de opzichters (het toezicht) om 8 uur. Opzichter Keulers was ongetwijfeld op weg naar de werkpunten in de oude pijler en de nabreekpost om zich persoonlijk op de hoogte te stellen en zonodig instructies te geven.
Verder bevond zich nog een man bij de voet van de stortkast om de toevoer van kolen op het 2de band te regelen.
Om ongeveer 9.30 uur is de lader in de laadplaats van de 4de Zuid-Oostelijke steengang op de 636m. verdieping opgemerkt door twee bankwerkers, die daar voorbijkwamen, op weg naar een klus. Om 10.20 uur passeerden deze twee mannen, op de terugtocht, weer de laadkast. Alles was toen normaal in bedrijf.
Rond 11 uur bemerkte de lader, tot zijn grote onsteltenis dat de band en de bekleding van de bandgalerij in brand stonden. In grote paniek en verwarring heeft hij geen gebruik gemaakt van de daar aanwezige brandblussers, wel heeft hij de band gestopt en is hulp gaan halen bij een ploeg kompels die ongeveer 300 m. verder in de steengang, werkzaamheden aan het spoor uitvoerden.
Deze ploeg stond onder de leiding van een meesterhouwer, die meteen met zijn mannen naar de plaats van de brand snelde. Op de plek van het onheil was inmiddels ook een andere opzichter aangekomen, die van de tegenovergestelde kant gekomen was. Beiden gingen gemeenschappelijk tot actie over en spoten de aanwezige brandblussers leeg op de brandende band en de zijwandbekleding. Echter tengevolge van de grote en snelle luchtdoorstroming breidde de brand zich steeds verder uit en kon men, ondanks reeds meer toegesnelde hulp, het vuur niet onder controle krijgen. Toch gelukte het om ongeveer 90 m. brandende galerij te blussen, maar daar maakte een instorting het verdere bluswerk onmogelijk en moest men zich terugtrekken.
De directe gevolgen van de brand.
Tengevolge van de grote hoeveelheid lucht en de grote snelheid welke deze bezat, werd de brand aangewakkerd. Het rubber van de transportband zal toen dit eenmaal vlam had gevat ook moeilijk te blussen zijn geweest. Door onvolledige verbranding echter ontwikkelde zich een grote hoeveelheid giftige CO-dampen die zich snel door de afvoergalerij, de stortkoker aan de steile helling, de oude pijler en de nabreekpost verplaatsten. De mannen die hier aan het werk waren zullen het nog gemerkt hebben, want toen ze gevonden en geborgen werden, bleek dat ze allen geprobeerd hebben een veilig heenkomen te zoeken via het doorkruipgat in de blokkenmuur, maar ingehaald werden door de vergiftigde brandlucht. Ze moeten wel allemaal snel overleden zijn.
De vergiftgde uittrekkende lucht had ook kwalijke gevolgen voor andere afdelingen, waar deze doorheen trok. In totaal moesten 31 personen behandeld worden wegens een CO-vergiftiging. Vijf personen werden in het ziekenhuis te Heerlen opgenomen.
In de 1ste Zuid-Oostelijke steengang van de 537m verdieping, een kleine 100m achter de toevoer van afd. Q in de richting van afd. U. was eveneens een groep kompels aan het werk. Ook zij werden plotseling verrast door de giftige rooklucht. In het Limburgs Dagblad van dinsdag 25 maart 1947 doet een van deze mijnwerkers zijn verslag:
”We werden door de rook overvallen en dreigden bedwelmd te raken. De rook was zo dik, dat we zelfs in het schijnsel van onze mijnlamp geen hand voor ogen konden zien. Door het bevochtigen van onze halsdoeken en deze voor neus en mond te houden is het ons gelukt uit de gevaarlijke zone te komen. Een van onze kompels, de heer A. Snijder, die achter een aantal mijnwagens werkzaam was, moest om te kunnen ontsnappen over een wagen klimmen. Deze krachtinspanning werd hem fataal want hij verloor daarbij het bewustzijn. Wij waren niet meer in staat om hem te vervoeren. Eenmaal in veiligheid verloren we allemaal het bewustzijn en werden met spoed naar boven gebracht. Daar kwamen we weer bij bewustzijn en herinnerden ons onze hun kompel Snijder. Wij konden de plaats aangeven waar we hem hadden moeten achterlaten.”
Hieropvolgend werd een ploeg van de reddingsbrigade van de brand weggehaald en naar de aangegeven lokatie gestuurd. Om 12.30 werd het slachtoffer gevonden. De doodsoorzaak was vergiftiging door koolmonoxide. Omdat deze man gevonden was in een atmosfeer die een 18 voudige verdunning had t.o.v. de brandlucht in afd. Q, kon nu met zekerheid gesteld worden dat alle kompels in de afdeling Q. reeds overleden waren.
Omdat men vermoedde dat de ingesloten kompels getracht zouden hebben langs de kortste weg te ontkomen begon een groep van de reddingsbrigade ook meteen met het slopen van de betonnen blokkendam. Dit vorderde door de enorme rookontwikkeling slechts langzaam, maar omstreeks 23.30 uur trof men de houwers Valkenberg, uit Schinveld en sleper Teunissen uit Didam, achter de dam aan. Zij hadden getracht door het gat in de muur te ontsnappen. Enige meters verder werd ook opzichter Keulers aangetroffen.
Leden van de reddingsbrigade waren ook meteen na de ramp begonnen met het doorzoeken van alle luchtwegen waardoor uitrekkende lucht van afd. Q stroomde. In de grondgalerij van laag XIV werd het stoffelijk overschot van kompel Toon Jacobs uit Brunssum gevonden. Bankwerker Jacobs was 54 jaar en zou dus binnen een jaar met pensioen zijn gegaan. Hij had vergeefs getracht zijn leven te redden door de koppeling van een luchtslang los te draaien en daar met zijn gezicht op te gaan liggen.
Op het einde van de eerste rampdag werden 8 kompels vermist.
Schinveld, maandag 24 maart 1947, omstreeks 12 uur.
Helena Valkenberg-Hendrikx hangt in haar tuin de was aan de drooglijn en hoort ook de sirenes van de Hendrik loeien. Haar buurvrouw komt aangelopen en vraagt wat voor dienst haar man Hub heeft, want op de mijn is brand uitgebroken. Helena voelt meteen dat haar man daarbij betrokken is.
Die middag wacht ze samen met haar kinderen angstig op de thuiskomst van Hub.
Ze is hoog zwanger, over een paar maanden zal haar zevende kindje geboren worden.
Ze denkt terug aan het 25 jarig mijnjubileum van Hub, pas een paar maanden geleden; in december vorig jaar.
Die middag is er nog even hoop, als een bevriende kompel komt vertellen dat Hub meehelpt bij het blussen.
Maar Helena gelooft het eigenlijk niet. Hub zou haar nooit al die tijd zonder bericht hebben laten wachten.
's Avonds komt een andere kompel vertellen dat hij nooit meer met Hub naar de mijn kan fietsen.
's Avonds is er ook nog altijd geen bericht van de directie van de Hendrik.
De volgende morgen vindt de familie een briefje op de gang, dat onder de deur is doorgeschoven: ”Uw man is overleden”
Later, na de begrafenis van Hub Valkenberg komt er één keer bezoek van een sociaal werkster van de mijn. Ze heeft een fles limonade voor Helena meegebracht.
”U moet me de lege fles bewaren”, zegt ze. ”Ik moet die teruggeven, er is nog statiegeld op ... ”
Bij mijn stiefmoeder is in 1952 zelfs geen fles limonade gebracht ...
Brunssum en Heerlen, maart 1947
Zef Heugen, zoon van slachtoffer Willem Heugen, was evenals zijn vader lid van de reddingsbrigade. Hij was net boven na zijn ochtenddienst en moest zich meteen melden in het gebouw van de reddingsbrigade. Vlak voordat hij naar beneden kreeg, kreeg hij te horen dat zijn vader waarschijnlijk bij de brand betrokken was en om te voorkomen dat hij zijn omgekomen vader zou aantreffen, mocht hij niet naar beneden.
Toen zijn vader vier dagen later geborgen was, kon hij weer met de reddingsbrigade mee. Hij was het die zes weken later, het laatste slchtoffer dhr. Hein Kremers in de afvoergalerij van afd. Q vond.
Jan Jacobs, de zoon van de omgekomen Toon Jacobs, was in die periode als dienstplichtig militair in Indië. De dag na de ramp hoorde hij het op de radio, maar wist niet dat zijn vader erbij betrokken was. Op de donderdag daarna, hoorde hij het van zijn vrienden in het kamp. Naar huis bellen lukte niet. Ook kon hij de begrafenis van zijn vader niet meemaken, omdat een vlucht naar huis voor de staat te duur was. Hij zag de begrafenis twee maanden later in de bioscoop, op het Polygoon Journaal. Hij kwam pas een jaar na de ramp weer thuis. Zijn thuiskomst, die een feest had moeten zijn, werd nu een grote ontgoocheling.
Hein Kremers, de zoon van Richard Kremers, was thuis (Heerlerheide) toen de sirenes van de mijn begonnen te loeien. Hij had nachtdienst. Van de bakkersjongen hoorde hij dat er op de Hendrik een ongeluk was gebeurd. ” Als Richard daar maar niet bij betrokken is ...” zei zijn moeder.
Die dag kwam er geen bericht van de mijn. Zijn moeder stelde zich aanvankelijk gerust met de aanname dat Richard moest overwerken. Na een paar dagen wilde ze de werkelijkheid ook nog niet onder ogen zien en zei dat hij zich ergens verstopte. Richard Kremers werd pas op 6 weken later geborgen.
De bestrijding van de brand
Meteen nadat men zekerheid had, dat geen der ingesloten mijnwerkers nog in leven kon zijn, werd besloten om het betreffende gedeelte van de mijn in te dammen. Hiertoe werd allereerst een schot van planken en luchtdoek geplaatst in de 4de Zuid-Oost op de 537m verdieping ten Westen van laag XIII. Dit kon redelijk snel en had ten doel de hoeveelheid lucht en daardoor ook de luchtsnelheid door het brandende gedeelte te verminderen. Met hetzelfde doel en ter vervanging hiervan, maar dat duurde langer, werd in de afvoergalerij van afd. Q. (achter het in brand geraakte aandrijfmechanisme) een dam geplaatst. Deze dam bestond uit een schot van planken waarvoor, door middel van zakken gevuld met steenstof, de dam werd gevormd. Het was de bedoeling dat uiteindelijk het drukverschil over deze dam tot nul kon worden teruggebracht. In deze dam werden drie luchtleidingen geplaatst. Eén Ø 100 mm leiding bij de vloer, met de bedoeling eventueel water achter de dam te kunnen pompen, één Ø 100mm en één Ø 150mm leiding onder het dak, met de bedoeling te luchtstroom naar de brand geleidelijk te kunnen verminderen.
De hitte achter deze dam werd na enige tijd zo groot, dat het houten schot vlam vatte. Dit vuur kon gedoofd worden door water door de leidingen te spuiten.
Uit dit feit kon geconcludeerd worden, dat hoewel de eerste 90m bandgalerij geblust waren de hitte nog zo groot was dat het opnieuw ontvlammen van de galerij mogelijk was. Pas nadat de dam zoadanig versterkt en bepleisterd was, dat de doorlekkende lucht tot een minimum teruggebracht was, nam de rookontwikkeling in enige mate af.
Een dag later, op 25 maart, was deze dam nog verder versterkt door een dam van betonblokken, die men ervoor gebouwd had. Men besloot de luchtstroom te keren, zodanig - dat deze via de grondgalerij van laag XIII - zou gaan trekken. De reddingsmanschappen konden nu, met frisse lucht in de rug, zonder ademhalingstoestellen de opruimingswerkzaamheden beginnen. Het opnieuw stutten van de galerij vergde echter veel tijd omdat door de grote hitte alle houten ondersteunig verbrand was en daardoor bijna de gehele galerij gevuld was met stenen. Er werden hier 6 slachtoffers geborgen, de meesten waren onder gevallen gesteente bedolven.
In totaal waren op dat moment 11 mannen geborgen, twee kompels waren er nu nog vermist.
Het bergen van de laatste twee slachtoffers
Meteen na het uitbreken van de brand was men begonnen water in de afvoergalerij te spuiten met de bedoeling de kom in de galerij bij de overgang van band 1 en band 2 met water te vullen en zodoende een waterslot te creëren, dat de luchtdoorgang sterk zou verminderen en uiteindelijk stoppen. Ook was men op de eerste dag van de brand al begonnen met water richting pijler en stortkast te laten afvloeien vanaf de bocht in laag XIII. Dit gelukte niet, het water stroomde terug. Op 31 maart bereikten de reddingswerkers de de kop van de stortkast en werden hierin 3 leidingen van Ø 100mm aangbracht waardoor omstreeks 4 uur water werd gespoten. Na 5 uur spuiten bleek, door drukverschilmetingen over de dam in de afvoergalerij, dat het waterslot gevormd was; echter het drukverschil was niet nul. Er was dus nog altijd trek aanwezig.
Ook werd het temteratuursverschil tussen het ingespoten water en het afvloeiende water bij de dam voortdurend gemeten. Aanvankelijk bedroeg dit 80° C.
Op 3 april werd begonnen met water door de de vulling (de oude werken) te laten afvloeien. Hierdoor kon veel warmte worden afgevoerd en werd het uiteindelijk mogelijk de instorting aan de kop van de stortkast op te ruimen en deze te controleren.
Nadat nogmaals alle, daarvoor in aanmerking komende, luchtwegen waren afgezocht bleven er maar twee mogelijkheden over waar men deze lichamen zou kunnen aantreffen en wel in de afvoergalerij of in de steile gang naar de stortkast. Op 29 april werd omstreeks 11.50 uur houwer Schmetz uit Wittem in deze steile gang aangetroffen.
Toen de redingsbrigade de kop van de oude pijler bereikte bleek deze door instorting bijna geheel was afgesloten en de doorgang naar de afvoergalerij onmogelijk was.
Op 17 april was echter al gestart met het maken van een nieuwe doorgang vanaf opbraak 255 naar de afvoergalerij. Hieraan was zonder onderbreking doorgewerkt.
Op 10 mei omstreeks 8 uur kwam de verbinding tot stand en enkele uren later kon het laatste slachtoffer, dhr. Kremers uit Heerlerheide, geborgen worden.
Hij lag op 85 m verwijderd van het einde van de afvoergalerij. Uit de houding, waarin hij werd aangetroffen, viel af te leiden dat hij vluchtte in de richting van de pijler.
|
|
Na de ramp
De verslagenheid in de Mijnstreek was groot. De kranten stonden dagenlang vol van het droevige nieuws. De uitvaartplechtigheden van de 13
slachtoffers werden massaal bijgewoond. Zo ook de dienst in de kerk van Rumpen, voor Jacobs en Keulers. De Minister van Economische Zaken,
Huysmans, kwam naar Limburg, alsook Mej. Geldens, secretaresse van Koningin Wilhelmina. Ook Groothoff, President-Directeur der Staatsmijnen
woonde diensten bij en bezocht familieleden.
Er werd ook en dat was uitzonderlijk, een bidprentje uitgegeven waarop alle 13 slachtoffers samen op werden herdacht.
Alle eerbetuigingen konden echter de hardheid van het mijnbedrijf niet verhullen: de families van de omgekomen koempels bleven achter zonder een
fatsoenlijke financiële regeling en de zonen van de verongelukten die ook mijnwerker waren, moesten na de begrafenis direct terug naar
het kolenfront.
Met drie doden werd de kleine Schinveldse gemeenschap zwaar getroffen.
|
nr. 690 Jan Arnold Cremers, houwer afd. M4, woonde aan de Broekstraat,
Was geboren op 6 september 1903 te Schinveld, gehuwd met Annie Wagenaar.
Vader van 4 kinderen beneden 16 jaar.
Geborgen op 30 maart omstreeks 03 uur.
Klik hier voor zijn bidprentje
|
|
nr. 1961 Joseph Johannes Keijmes, houwer afd. M4, woonde aan de Bouwbergstraat.
Was geboren op 18 november 1916 te Schinveld, gehuwd met Annie Huting.
Vader van 2 kinderen beneden 16 jaar.
Geborgen op 25 maart omstreeks 15 uur.
|
|
nr. 282 Johannes Hubertus Valkenberg, houwer M4, woonde aan de Beekstraat.
Was geboren op 15 februari 1903 te Schinveld, gehuwd met Maria Helena Hendrikx.
Vader van 6 kinderen beneden 16 jaar.
Geborgen op 25 maart omstreeks 01 uur.
Hij was in Schinveld een zeer bekend en gezien amateur-toneelspeler.
Klik hier voor zijn bidprentje
|
|
De begrafenisstoet van de dhr. Valkenberg en Keijmes op de Beekstraat.
|
|
Enige dagen later. De begrafenisstoet van dhr. Cremers komt aan op het Wilhelminaplein.
|
|
De kist met het stoffelijk overschot van dhr. Cremers wordt tussens een erehaag van leden van de harmonie de kerk binnengedragen.
|
|
Het verlaten van de kerk en de weg naar het kerkhof.
|
|
Kompels dragen de kist op het kerkhof.
|
|
De twee graven rechts zijn van de heren Keijmes en Valkenberg, die eerder werden begraven.
Het lichaam van de heer Cremers werd pas na enige dagen gevonden.
|
|
Onbeschrijflijk leed, de prijs van ... Oes Koel
|
|
Naar aanleiding van deze ramp werd in 1948 op het kerkhof van Schinveld een monument onthuld
om de nagedachtenis te eren van allen die tijdens hun werk omkwamen.
|
De van elders afkomstige slachtoffers
|
nr. 2161 Jacobs J.A. 54 jaar oud
bankwerker/machinesmeerder laag XIV,
gehuwd en vader van 6 kinderen, waarvan een beneden 16jaar.
woonplaats: Brunssum
geborgen op 24 maart omstreeks 21.45 uur
|
|
|
nr. 2001 Schmetz J.J. 38 jaar oud
houwer afd. M4
gehuwd en vader van 2 kinderen beneden 16 jaar.
woonplaats: Wittem
geborgen op 29 april omstreeks 11.30 uur
|
|
nr. 5008 Keulers J.N. 52 jaar oud
opzichter M4
gehuwd en vader van 4 kinderen, waarvan één beneden 16 jaar
woonplaats: Brunssum
geborgen op 25 maart omstreeks 01 uur
|
|
|
nr. 6385 Teunissen A.G.J. 23 jaar oud
sleper afd. Q steenwerk
ongehuwd
woonplaats: Didam
geborgen op 25 maart omstreeks 01 uur.
|
|
nr. 1956 Kremers R. 51 jaar oud
houwer M4
gehuwd en vader van 2 kinderen, warvan geen beneden 16 jaar
woonplaats: Heerlerheide
geborgen op 10 mei omstreeks 13.30 uur
|
|
|
nr. 5431 Snijder A. 22 jaar oud
sleper/hulp bij lader afd. U.
ongehuwd
woonplaats: Steenwijk
geborgen op 24 maart omstreeks 14.30 uur.
|
|
nr. 1565 van Roosmalen G. 48 jaar oud
houwer M4.
gehuwd en vader van 4 kinderen, waarvan geen beneden 16 jaar.
woonplaats: Brunssum
geborgen op 29 maart omstreeks 8.10 uur
|
|
|
nr. 1437 Quaedvlieg N.J. 21 jaar oud
hulphouwer afd. Q. steenwerk
ongehuwd
woonplaats: Brunssum
geborgen op 28 maart omstreeks 01 uur.
|
|
nr. 11 Heugen W.H. 41 jaar oud
houwer afd. Q. steenwerk
gehuwd en vader van 3 kinderen, waarvan geen beneden 16 jaar
woonplaats: Brunssum
geborgen op 26 maart omstreeks 11.30 uur
|
|
|
nr. 530 Janssen J.H.
postsleper M4
ongehuwd
woonplaats: Brunssum
geborgen op 25 maart omstreeks 15 uur
|
Tenslotte, de schuldvraag
Zodra dit mogelijk was, had men de hele aandrijfinstallatie van band 1 gedemonteerd en naar boven gebracht. Hier werden alle onderdelen nauwkeurig onderzocht, maar er werden zowel in de electrotechnische als ook in de werktuigkundige onderdelen geen aanwijzingen gevonden, die de oorzaak van de brand
konden geweest zijn. Feit bleef echter dat de aandrijfrol in brand geraakt was. Dus moest slip tussen deze aandrijrol en de band, de oorzaak zijn. Dit concludeerde dhr. Wijffels, als Inspecteur-Generaal der Mijnen, in zijn eindrapportage inzake de ramp, op 13 mei 1947 aan de toenmalige minister van Economische zaken. Echter naar de oorzaak van deze slip werd geen verder onderzoek gedaan. Hij achtte de omstandigheden daartoe te gevaarlijk en had toestemming gegeven, de afvoergalerij, de grondgalerij, de steile helling en de oude pijler voor altijd af te sluiten.
Tevens maakte hij in deze rapportage melding van het volgende:
”Het toezicht van de bedieningsman op de lopende transportband is in de morgen van 24 maart 1947 onvoldoende geweest. Van deze nalatigheid is mededeling gedaan aan de Officier van Justitie te Maastricht.”
Later werd door de rechtbank in Maastricht deze bedieningsman als de ”enige” schuldige aan de ramp veroordeeld tot een geldboete van 300 gulden. Hij kon daarna op de mijn weer gewoon aan het werk. Door de enige schuld aan de ramp, volledig bij deze man te leggen had de directie van de Staatsmijnen haar blazoen onbevlekt gehouden en kon de mythe van de ”Veiligste Mijnen van Europa” verder in stand worden gehouden.
Dat de schuld aan de ramp alleen bij deze eenvoudige mijnarbeider zou liggen, is door de meeste kompels betwijfeld en eigenlijk is hij ook nooit door dezen als zodanig bejegend. Kompel Jongeneel heeft de last van deze zogenaamde schuld echter zijn hele leven lang met zich mee moeten dragen.
|
|
In februari 2014 ontmoette ik de heer Peter Hendriks (87 jaar oud), uit Brunssum, destijds nog geen lid van de reddingsbrigade van de SM. Hendrik maar op die bewuste rampdag van 24 maart wel werkzaam op enige honderden meters afstand van de brand. Hij werd samen met anderen als ondersteuning aan de reddingsbrigade toegevoegd en bleef dat ook gedurende het gehele tijdvak dat de bergingswerkzaamheden duurden. Hij is de enige nog in levende zijnde persoon, die het toen allemaal van dichtbij heeft meegemaakt. Hij is ook nog in de afvoergalerij geweest toen het laatste slachtoffer geborgen werd. Volgens zijn waarneming van toen was men voordat de brand ontstond bezig met het zinken van deze afvoergalerij. Dit is het uitdiepen van de vloer, die door de druk op de zijwanden omhoog komt. Hij zag toen duidelijk dat het afvoerband op provisorische ondersteuningen stond.
In het gedeelte van de afvoergalerij waarin zich het tweede band bevond is ook geen vuur geweest. Dit band was nog strak gespannen. Er is dus met zekerheid aan te nemen dat het vuur niet voorbij het waterslot in de kom tussen beide banden gekomen is. Wel was het galerij-gedeelte tussen waterslot en einde band 2 erg vervuild door kolendrab die achtergebleven was, nadat het ingepomt water afgevloeid was.
Bij de eerste bluswerkzaamheden in de galerij bij band 1, is men slechts 90 m in deze galerij kunnen doordringen omdat deze daar versperd werd door een instorting. De volgende vragen kunnen dan gesteld worden. ”Vond deze instorting al plaats voordat de brand ontstond? En zo ja, kon deze instorting dan niet de oorzaak zijn dat band 1 geblokkeerd werd en zodoende de slip ontstond?” Deze stelling is net zo aannemelijk als de officiële aanname dat de oorzaak niet met zekerheid te achterhalen viel.
In het stellen van de schuldvraag kan er zeker geen sprake van zijn dat de leiding van de SM Hendrik in deze vrijuit ging en in de tegenwoordige tijd zou die vraag ook anders beantwoord zijn. Immers, het was de bedrijfsleiding van de mijnen bekend dat transportbanden regelmatig slipten Er was al eens eerder een brand tengevolge slip geweest. (zie de bijlages uit Steenkool nov. 1946). Dat men de mechanische sliprol-beveiliging nog niet had ingevoerd was waarschijnlijk om het kostenaspect. Na de ramp werd deze op ieder electrisch aangedreven transportband ingebouwd.
Er was door de bedrijfsleiding onvoldoende nagedacht over de gevolgen van een grote brand, moet gezien bovenstaande feiten worden aangenomen. Men had nooit een zulke zo belangrijke bewaking, als deeltaak, mogen opdragen aan de oplettenheid van één enkel persoon, die gezien de plek van zijn werkzaamheden (de laadkast) helemaal geen direct zicht op de aandrijving had. Er waren ondergronds legio mogelijkheden waardoor dit toezicht mis kon gaan. De persoon kon onwel worden bijvoorbeeld, gewond raken tijdens de laadwerkzaamheden enz. ... ?
De aanwezige brandblusmiddelen, de z.g. minimax apparaten waren ten eenmale ongeschikt om een grotere brand te blussen omdat, als ze waren leeggespoten opnieuw met water gevuld en daarna met perslucht op druk gebracht moesten worden. Dit duurde minimaal een paar minuten.
Conclusie nu: Justitie heeft destijds wel heel snel het standpunt van de bedrijfsleiding van de SM. Hendrik overgenomen.
Een nog veel erger: Nooit heeft zich er iemand om bekommerd, voor de heer Jongeneel eerherstel te verkrijgen.
NB.
Ongeveer een jaar na de ramp werd Peter Hendriks in de reddingsbrigade opgenomen en was er meer dan 20 jaren lid van.
In 1952 was hij een van de mannen, die mijn omgekomen vader borg uit de met stikstof gevulde put 34 in het bronnenveld van Schuttersveld.
|
Officiële rapportages en communiqués |
|
In 1952 werd mijn vader, samen met zijn kompel, ook op de dodenlijst vermeld.
|
Eind 2014 ben ik een onderzoek gaan doen naar oude krantenartikelen die over deze ramp berichtten. Een aantal zijn hieronder weergegeven.
Het Vrije Volk, 25-03-1947
Het Vrije Volk, 26-03-1947
|
Nieuwsblad van het Zuiden : dagblad met ochtend- en avond-editie, 27-03-1947
Het mijnongeluk op staatsmijn Hendrik
In den loop van Woensdag heeft Dr. Ir. Ch. Th. Groothoff, president-directeur der staatsmijnen, in gezelschap van hoofdingenieur Op den Kamp en rector
Sarneel een bezoek gebracht aan de families der slachtoffers van het mijnongeluk. De minister van Economische Zaken, Dr. Huysmans, had den heer Groothoff verzocht mede namens hem de zwaar getroffen families te condoleeren. Sinds Dinsdagavond is geen stoffelijk overschot meer geborgen. Van 6 slachtoffers bevindt zich het stoffelijk overschot zich nog in de brandende galerij. Men heeft de brand gelocaliseerd. Doordat zich gisteren een instorting heeft voorgedaan, worden de werkzaamheden zeer bemoeilijkt. Donderdagmiddag om 2 uur zal voor het personeel der staatsmijn Hendrik gelegenheid bestaan een laatste groet te brengen een de
gevallen kameraden door een defilé langs de rouwkapel. Om 3 uur Donderdagmiddag zal de secretaresse van H.M. de Koningin, Mej. J. C. M. Geldens, namens H.M. een krans leggen in de rouwkapel op Staatsmijn Hendrik, als een koninklijke hulde aan hen, die bij de uitoefening van hun plicht gevallen zijn. Bij deze plechtigheid zullen aanwezig zijn de Commissaris der Koningin in de provincie Limburg, de Burgemeester van Brunssum, de Directie der Staatsmijnen en de inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de mijnen.
De Waarheid, 28-03-1947
Mijnwerkers nemen afscheid van gevallen makkers
Vele honderden mijnwerkers van de dagdienst op de staatsmijn Hendrik hebben gistermiddag op ontroerende wijze afscheid genomen van hen, die zo wreed en
onverwachts uit hun gezinnen en uit de grote mijnwerkersfamilie waren weggerukt. De mannen van de nachtdienst hadden dit 's morgens vroeg reeds gedaan waarna de middagploeg gisteravond om 10 uur een laatste groet bracht. Twee houwers in mijnwerkerskleding, die om het uur werden afgelost, hielden met de brandende mijnlamp in de hand de wacht bij de vijf kisten, waarin het stoffelijk overschot rustte van: Keulers, Valkenberg, Keymes, Janssen en Jacobs.
Het was een ontroerend gezicht, de mannen, bedekt met het stof uit de donkere mijngangen te zien trekken langs hen, die gevallen zijn aan het front, dat zij
zelf enkele minuten tevoren hadden verlaten. Om 3 uur legde de secretaresse van de Koningin een krans. Bij deze plechtigheid waren vele autoriteiten aanwezig.
|
De Tijd : dagblad voor Nederland, 29-03-1947
Slachtoffers van mijnramp begraven.
Onder geweldige belangstelling van de geheele bevolking zijn Vrijdagmorgen in de Mijnstreek de slachtoffers van de mijnramp in de staatsmijn Hendrik begraven. Om half tien vertrok de droeve stoet van de rouwkapel op de mijnen. Muziekcorpsen speelden treurmuziek, vereenigingen, arbeiders en mijnwerkersorganisaties met rouw omfloerste vaandels en tallooze belangstellenden volgden de slachtoffers op hun laatsten gang. In de kerk te Brunssum-Rumpen werd een plechtige Uitvaartdienst gehouden voor opzichter J. H. Keulers en bankwerker A. J. A. Jacobs. Rector I. Sarneel droeg met assistentie van pater Van de Loo, als diaken en pater Haazevoet als sub-diaken, de Requiemmis op. Op het priesterkoor hadden plaats genomen mej. Geldens, vertegenwoordigster van H. M. de Koningin. dr. ir. C. Th. Groothoff, president-directeur der Staatsmijnen als vertegenwoordiger van den minister van Economische Zaken, de Commissaris der Koningin der provincie Limburg, mr. dr. P. J. Houben en kanunnik drs. P. J. van Odijk als vertegenwoordiger van Exc. Mgr. J. H. G. Lemmens, bisschop van Roermond en andere geestelijke en wereldlijke autoriteiten.
In Schinveld vond de begrafenis plaats van de houwers J. J. Keijmes en J. H. Valkenberg.
Te Heerlerheide die van den postsleeper J. H. Janssen.
De Tijd : dagblad voor Nederland, 31-03-1947
Twee slachtoffers van mijnramp geborgen
Gisteren zijn reddingsploegen in de Staatsmijn Hendrik er ln geslaagd de stoffelijke overschotten te bergen van den
hulphouwer N. J. Quaedvlieg en den houwer W. H Heugen, beiden te Brunssum. Vier slachtoffers heeft men nog niet kunnen bergen.
De Tijd : dagblad voor Nederland, 02-04-1947
Nog drie verongelukte mijnwerkers begraven.
Dinsdagmorgen werd het stoffelijk overschot van de houwers W. H. Heugen, C. van Roosmalen en van den hulphouwer N. J. Quaedvlieg, die bij het ernstige ongeluk op de Staatsmijn Hendrik om het leven zijn gekomen, te Brunssum onder groote belangstelling der bevolking ter aarde besteld.
Om kwart over negen verliet de lijkstoet het terrein der mijnen te Rumpen. Op de gebouwen en de schacht der mijn, van de huizen en openbare gebouwen hing de vlag
halfstok. Mijnwerkers- en arbeiders-organisaties gingen met rouw omfloerste vaandels mede in den stoet. In den stoet zagen wj o.m. dr. ir. C. H. Groothoff, president-directeur der staatsmijnen en beheerder der Nederlandsche steenkolenmijnen, mr. dr. F. J. Houben, commissaris der Koningin in de provincie Limburg, den heer J. Mous, directeur der staatsmijnen, ir. P. Wijffels. Inspecteur-generaal der mijnen, en deken J. Custers, te Schinnen, als vertegenwoordiger van den bisschop van Roermond. De Requiemmis werd opgedragen door pastoor W. Moonen, met assistentie van pastoor Haan als diaken, en pater F. Crutz O. Carm. als sub-diaken. Na deze plechtlgheid vond op de R.K. begraafplaats de ter aarde bestelling plaats. Over eenigen tijd zal op het terrein der Staatsmijn Hendrik een groote herdenkingsplechtigheid worden gehouden ter nagedachtenis van de 13 mijnwerkers, die bij de mijnramp het leven verloren.
Zooals gemeld zijn thans, acht dagen na het uitbreken van den brand op staatmijn Hendrik, elf van de dertien slachtoffers geborgen. Om deze slachtoffers te bergen, is er zeer hard gewerkt door allen, die bij het reddingswerk betrokken waren. De galerij, waarin de transportband is verbrand en waarvan ook de bekleeding door het vuur werd aangetast, is thans onder water gezet en daardoor afgesloten. Deze afsluiting zal geruimen tijd gehandhaafd moeten blijven. De berging van de laatste slachtoffers in den steilen gang, aansluitend aan de nu afgesloten bandgalerij, zal daardoor geruimen tijd in beslag moeten nemen. De bedrijfslelding der staatsmijn Hendrik zal echter geen moeite ongedaan laten, om de berging zoo spoedig mogelijk te doen geschieden.
De Waarheid, 30-04-1947
Wederom slachtoffer van mijnramp gevonden
Van de 13 slachtoffers, die bij de ramp op de Staatsmijn Hendrik op 24 Maart het leven lieten, waren tot nu toe 11 geborgen. Thans is men er eindelijk in geslaagd een van de twee achtergeblevenen te vinden. Men meent het stoffelijk overschot als dat van Kremers van Heerlerheide te kunnen identificeren.
Limburgsch Dagblad, 12-05-1947
De mijnramp in de Staatsmijn Hendrik - Het laatste slachtoffer geborgen.-
Zaterdagmiddag is het laatste slachtoffer van de mijnramp in de Staatsmijn Hendrik, te Brunssum geborgen. Op de 636m. verdieping vond men het lijk van de houwer R. Kremers uit Heerlerheide.
Woensdagochtend wordt in de kerk van Christus Koning te Nieuw Einde een plechtige H. Mis van requiem opgedragen, waarna de teraardebestelling volgt.
Limburgsch Dagblad, 15-05-1947
Houwer Kremers uitgedragen - Droeve plechtigheid te Nieuw-Einde, Versilienbosch
Op een stralende Meimorgen heeft men Woensdag het stoffelijk overschot van houwer Kramers uitgedragen, het laatste slachtoffer van de mijnramp in de Staatsmijn Hendrik te Brunssum. Nieuw-Einde, Versilienbosch heeft dit met grote deelneming en piëteit gedaan en velen hebben hem op zijn laatste tocht naar het kerkhof
van Heerlerheide vergezeld. De fanfare St. Caecilia, die treurmuziek speelde, opende de droeve stoet, waarin o.m. mee gingen hoofdaalmoezenier Roncken als
vertegenwoordiger van de Bisschop, de heer Mous, directeur van de Staatsmijnen, Ir. Op de Camp, hoofdingenieur van de Staatsman Hendrik, weth. Schils als vertegenwoordiger van het Heerlense gemeentebestuur. Collega's van de verongelukte escorteerden de lijkwagen, welke schuil ging onder een schat van bloemen.
Honderden stonden langs de weg opgesteld en sloegen met innig meelijden de droeve stoet gade, welke de geestelijkheid tot aan de Tulpstraat tegemoet was gegaan, waar de zegening van de baar plaatsvond. In de kerk van Christus Koning droeg rector de Boer met assistentie van Pater Ebisch, diaken, Pater Lansu, sub-diaken Pater Steegmans, presbyter assistent de plechtige H. van requiem op, welke door de Laudes was voorafgegaan. Het kerkelijk zangkoor zong de liturgische gezangen. Na de H. Dienst volgde op het kerkhof van Heerlerheide de teraardebestelling, waar rector de Boer de absoute verrichtte en waar gezamenlijk voor de zielerust van de overledene werd gebeden. Diep onder de indruk verlieten de belangstellenden de dodenakker.
Limburgsch Dagblad, 19-05-1947
Oorzaak ramp in de Hendrik. - Slippen van een transportband over een lopende aandrijfrol. -
Uit het gereedgekomen onderzoek, naar het ontstaan van de brand in de Staatsmijn Hendrik op 24 Maart 1947, is komen vast te staan, dat het slippen van een transportband over een lopende aandrijfrol de oorzaak van de brand is. Het toezicht van de bedieningsman op de lopende transportband op 24 Maart is onvoldoende gebleken. Welke omstandigheden de aanleiding zijn geweest tot dit slippen van de band is niet opgehelderd. Er is weinig kans, gelet op de instortingen, dat bij het geheel opruimen van de bandgalerij daaromtrent iets meer bekend zou worden. Dit opruimen zou bovendien thans niet in aansluiting kunnen geschieden, omdat het risico nog te groot is van het opnieuw ontvlammen der bandgalerij. Dit noodzakelijk uitstel zal, gelet op de omstandigheden ter plaatse, waarschijnlijk afstel betekenen.
Limburgsch Dagblad, 20-05-1947
”NA DE RAMP OP STAATSMIJN HENDRIK” - Brandhaard eerst na een maand benaderd
Verloop van het reddingswerk. HEERLEN, 19 Mei.
Wij zijn thans aan de hand van een communiqué van de Inspecteur-generaal der Mijnen, F. Wijffels, in staat het verloop der gebeurtenissen te schetsen,
zoals die plaats vonden na het noodlottig moment van het uitbreken van de brand in de ondergrondse werken van Stm. Hendrik op 24 Maart. Zoals wij reeds meldden, moet de oorzaak van de brand gezocht worden in het slippen van een transportband. De bedieningsman heeft, toen hij de uitslaande brand waarnam, wel de transportband-aandrijfmachines stilgezet door het uitschakelen van de electrische stroomtoevoer, doch heeft de aanwezige blusmiddelen niet gebruikt om te trachten het begin van brand te doven. Hij is in zijn verwarring hulp gaan halen van nabije werkplaatsen, doch dit kon niet meer baten. Gedurende de tijd, die nodig was om het materiaal voor een afdamming aan te voeren, hebben de toegeschotcn en de ernaar toegezonden mijnwerkers. onder leiding van de bedrijfsingenieur Berding, het blussingswerk voortgezet, waarbij de Minimax-blusapparaten goede diensten hebben bewezen. Dit blussen vermocht de brand niet meer in te halen, vereiste steeds meer nablussen en werd beperkt door een instorting tot een lengte van 90 meter bandgalerij.
Door de leden der reddingsbrigade, de tweede dag versterkt met collega's van de Staatsmijn Emma, werden de eerste dag in de afvoerwegen der brandlucht twee
mijnwerkers, respectievelijk na 2,5 en 9,5 uur, geborgen, die in de verdunde brandgassen aan koolmonoxyde-vergiftiging waren bezweken. Dit gaf helaas de
droeve zekerheid dat de in de onverdunde brandgassen de mannen van de afdeling Q op 24 Maart 1917 te circa 12 uur reeds allen overleden waren.
Voor en na het afdammen kon, door regelmatig analyseren der monsters van de brandlucht, bij een in de hand gehouden vermindering der luchtstroom door de afdeling Q, het verloop gevolgd en beheerst worden. De veiligheid in de andere gedeelten der mijn werd door het gebeurde in afdeling Q in genendele beïnvloed. Zo konden, door regeling der luchtstroming vanaf de tweede dag, in do eerste zes dagen negen leden der bezetting van afdeling Q geborgen worden, waar het doordringen der reddingsbrigade eerst onmogelijk was. Door het afpompen van water werd de afsluiting van de brandhaard verbeterd en door het laten aflopen van wator door de oude werken werd de omgeving van de brandhaard zodanig afgekoeld, dat na 24 April 1947 het gehalte aan koolmonoxyde in de brandgassen voor een verblijf van enige uren ongevaarlijk was. Daarbij bleek dat de instorting aan het boveneinde der steile gang met stortkast. waarin de stoffelijke overblijfselen
van beide nog achtergebleven mijnwerkers werden vermoed, kon worden opgeruimd. De reddingsbrigade slaagde er op 29 April 1947 in, in deze steile gang de stoffelijke overblijfselen van een der achtergeblevenen te bergen.
Sedert 1 Apriļ 1947 werd zonder onderbreking alle dagen gewerkt voor het verkrijgen van een nieuwe toegang naar de voet van bovengenoemde stelle gang met
stortkast, welke verbinding in laag XIII op 10 Mei 1947 gereed kwam. Enige uren later kon de reddingsbrigade de stoffelijke overblijfselen van de laatst achtergebleven mijnwerker, uit de bandgalerij onder de steile gang, geborgen worden.
In de zomer van 2015 maakte Peter Hendriks bovenstaand gedenkteken ter nagedachtenis aan de omgekomen kompels bij de mijnramp van 1947.
|
|